In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2023, gaat het om de afwikkeling van de tweede hypothecaire geldlening tussen een man en een vrouw, beiden van Turkse nationaliteit, die in Nederland wonen. De vrouw is eigenaar van de woning waarop de hypothecaire lening rust, en de man is hoofdelijk aansprakelijk voor deze lening. De vrouw is eerder eigenaar geworden van de woning en heeft een eerste hypothecaire lening afgesloten. De partijen zijn in 2000 in Turkije gehuwd en hebben hun huwelijk in 2013 ontbonden. De rechtbank moet beoordelen of zij rechtsmacht heeft en welk recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, gezien de internationale aspecten van de zaak.
De rechtbank concludeert dat de Nederlandse rechter bevoegd is op basis van de EU-verordening inzake huwelijksvermogensstelsels, omdat de vorderingen zijn ingesteld na de inwerkingtreding van deze verordening en de partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. De rechtbank stelt vast dat het huwelijksvermogensregime aanvankelijk onder Turks recht viel, maar dat na de vestiging van de man in Nederland het Nederlandse recht van toepassing werd. De vrouw wordt veroordeeld om mee te werken aan het ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de tweede hypothecaire lening, maar de rechtbank wijst de vorderingen van de man tot medewerking aan de verkoop van de woning af, omdat deze woning tot het privévermogen van de vrouw behoort.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de vrouw om te voldoen aan de verzoeken van de bank en dat de man geen aanspraak kan maken op de woning, aangezien hij geen mede-eigenaar is. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. R.C. Hartendorp en is openbaar uitgesproken.