ECLI:NL:RBDHA:2023:4971

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
C/09/633299 / HA ZA 22-667
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale rechtsmacht en toepasselijk recht bij hypothecaire aansprakelijkheid na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2023, gaat het om de afwikkeling van de tweede hypothecaire geldlening tussen een man en een vrouw, beiden van Turkse nationaliteit, die in Nederland wonen. De vrouw is eigenaar van de woning waarop de hypothecaire lening rust, en de man is hoofdelijk aansprakelijk voor deze lening. De vrouw is eerder eigenaar geworden van de woning en heeft een eerste hypothecaire lening afgesloten. De partijen zijn in 2000 in Turkije gehuwd en hebben hun huwelijk in 2013 ontbonden. De rechtbank moet beoordelen of zij rechtsmacht heeft en welk recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, gezien de internationale aspecten van de zaak.

De rechtbank concludeert dat de Nederlandse rechter bevoegd is op basis van de EU-verordening inzake huwelijksvermogensstelsels, omdat de vorderingen zijn ingesteld na de inwerkingtreding van deze verordening en de partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. De rechtbank stelt vast dat het huwelijksvermogensregime aanvankelijk onder Turks recht viel, maar dat na de vestiging van de man in Nederland het Nederlandse recht van toepassing werd. De vrouw wordt veroordeeld om mee te werken aan het ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de tweede hypothecaire lening, maar de rechtbank wijst de vorderingen van de man tot medewerking aan de verkoop van de woning af, omdat deze woning tot het privévermogen van de vrouw behoort.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de vrouw om te voldoen aan de verzoeken van de bank en dat de man geen aanspraak kan maken op de woning, aangezien hij geen mede-eigenaar is. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. R.C. Hartendorp en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/633299 / HA ZA 22-667
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 22 maart 2023
in de zaak van
[eiser]te [plaats],
eiser,
advocaat mr. M. de Boorder te Den Haag,
tegen
[gedaagde]te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. C. Car te Den Haag.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 juli 2022, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 15 februari 2023, waarin een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de e-mail van deze rechtbank van 15 maart 2023, waarin aan beide partijen stukken zijn opgevraagd;
  • de e-mail van de advocaat van de man van 17 maart 2022 met een bijlage;
  • de e-mail van de advocaat van de vrouw van 20 maart 2023 met een bijlage;
  • de e-mail van de advocaat van de man van 20 maart 2023 met een bijlage;
  • de mondelinge behandeling van 22 maart 2023, waar de man is verschenen met zijn advocaat en de vrouw is vertegenwoordigd door haar advocaat. Van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken is aantekening gehouden en deze aantekeningen zijn in het griffiedossier gevoegd.
1.2.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank, na een korte schorsing, met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ter zitting in aanwezigheid van de man en zijn advocaat en de advocaat van de vrouw mondeling uitspraak gedaan.

2.De beslissing

De rechtbank:
2.1.
veroordeelt de vrouw om binnen zes weken na de datum van dit vonnis onvoorwaardelijk mee te werken aan een verzoek tot ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de tweede hypothecaire geldlening en daartoe alles te doen wat de bank nodig acht;
2.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
2.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
2.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staat het volgende vast:
3.1.1.
De vrouw is begin 2000 eigenaar geworden van de woning aan de [plaats] te [plaats] (hierna: de woning). Daartoe heeft zij fl. 170.240,- geleend van de Postbank (nu: ING), waarvoor een recht van hypotheek op de woning is verleend (hierna: de eerste hypothecaire geldlening).
3.1.2.
Partijen, die beiden alleen de Turkse nationaliteit hebben, zijn op [huw.dd.] 2000 te Turkije met elkaar gehuwd. Zowel voor als na het huwelijk had de vrouw woonplaats in Nederland. De man had tot 27 juli 2002 zijn woonplaats in Turkije. Op genoemde datum is hij bij de vrouw in Nederland komen wonen.
3.1.3.
Op 27 februari 2004 hebben partijen samen € 31.500,- geleend van de Postbank (nu ING), waarvoor een recht van tweede hypotheek op de woning is verleend (hierna: de tweede hypothecaire geldlening). Partijen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor deze geldlening.
3.1.4.
Op 9 augustus 2012 heeft de vrouw een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij deze rechtbank. Het huwelijk is op [dd.ontbonden huwelijk] 2013 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 21 maart 2013.
3.1.5.
Bij beschikking van 4 december 2013 heeft deze rechtbank de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap vastgesteld. Hierbij is – voor zover hier van belang – bepaald dat op de man de verplichting rust om aan de vrouw € 15.484,- te betalen, bestaande uit de helft van de tweede hypothecaire geldlening van € 15.750,- vermeerderd met de helft van het Suzukikrediet van € 3.548,- en verminderd met de helft van de waarde van de auto van € 3.450,-. Verder is – voor zover hier van belang – de tweede hypothecaire geldlening van € 31.500,- aan de vrouw toegedeeld. De rechtbank heeft overwogen dat tussen partijen vast staat dat de woning en de daarop rustende eerste hypothecaire geldlening buiten de te verdelen gemeenschap vallen.
3.2.
Deze zaak gaat over de afwikkeling van een deel van het huwelijksvermogen van partijen, te weten de tweede hypothecaire geldlening. Partijen hebben de Turkse nationaliteit en zijn in Turkije met elkaar gehuwd. Gelet hierop heeft de zaak internationale aspecten en moet de rechtbank ambtshalve onderzoeken of zij rechtsmacht heeft. Als de rechtbank rechtsmacht heeft, moet zij ook ambtshalve nagaan naar welk materieel recht het gevorderde moet worden beoordeeld.
3.3.
Omdat de vorderingen zijn ingesteld na 29 januari 2019 – de datum waarop de hierna vermelde verordening in werking getreden is – en partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, is de Nederlandse rechter bevoegd van die vorderingen kennis te nemen op grond van artikel 6 sub a van de Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels.
3.4.
Omdat partijen zijn gehuwd vóór 29 januari 2019 en niet is gesteld of gebleken dat zij na die datum een rechtskeuze hebben gedaan wat betreft het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht, moet de vraag welk recht op het huwelijksvermogensregime van toepassing is worden beantwoord aan de hand van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: HHV). Op grond van artikel 4 lid 2 onder 3 HHV werd het huwelijksvermogensregime van partijen aanvankelijk beheerst door het Turkse recht (het recht van de Staat van hun gemeenschappelijke nationaliteit), omdat partijen hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk niet op het grondgebied van dezelfde Staat vestigden. Op 26 juli 2002 (de datum dat de man in Nederland is komen wonen) werd op grond van artikel 7 lid 2 onder 3 HHV het Nederlandse recht van toepassing op hun huwelijksvermogensregime. Volgens artikel 8 HHV heeft een wijziging in het toepasselijke recht op grond van artikel 7 lid 2 HHV slechts gevolg voor de toekomst.
3.5.
Omdat niet gesteld of gebleken is dat partijen een afwijkend huwelijksgoederen-regime zijn overeengekomen, betekent het voorgaande voor het huwelijksvermogensregime van partijen dat:
  • van [huw.dd.] 2000 tot 1 januari 2002 op grond van het Turkse recht sprake was van een algehele scheiding van goederen, zodat de vóór [huw.dd.] 2000 door de vrouw verkregen woning en aangegane eerste hypothecaire geldlening tot het privévermogen van de vrouw behoren;
  • van 1 januari 2000 tot 26 juli 2002 op grond van het Turkse recht sprake was van een deelgenootschap in vermogensopbouw;
  • vanaf 26 juli 2002 op grond van het Nederlandse recht een gemeenschap van goederen bestaat van alle positieve vermogensbestanddelen die partijen sindsdien hebben verkregen en alle schulden die na die datum door toedoen van partijen zijn ontstaan, waaronder dus de in 2004 aangegane tweede hypothecaire geldlening.
3.6.
De man vordert onder meer de vrouw te veroordelen om hem binnen zes weken te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de tweede hypothecaire geldlening en als de vrouw hieraan niet voldoet haar te veroordelen mee te werken aan verkoop van de woning. Eerst moet worden beoordeeld of het gezag van gewijsde van de beschikking van deze rechtbank van 4 december 2013 in de weg staat aan een beoordeling van die vorderingen van de man in deze procedure, zoals de vrouw stelt. De beschikking van 4 december 2013 heeft gezag van gewijsde ten aanzien van – voor zover hier van belang – de onderlinge draagplicht van de in die beschikking genoemde schulden, het door de man in die procedure verzochte vergoedingsrecht en de verplichting van de man om aan de vrouw € 15.848,- te betalen. Aan deze beslissingen van de rechtbank kan dus niet meer getornd worden De rechtbank heeft in de beschikking van 4 december 2013 geen beslissing genomen over (het ontslag uit) de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de tweede hypothecaire geldlening, zodat die beschikking niet in de weg staat aan een beoordeling van de vordering van de man tot ontslag uit die hoofdelijke aansprakelijkheid.
3.7.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat de rechtsverhouding tussen partijen wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid. De man heeft een reëel en terecht belang bij het door hem gewenste ontslag uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid. Maar de vrouw heeft het niet in eigen macht om de man te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid: de bank beslist hier uiteindelijk over. De rechtbank zal daarom – als het mindere van het door de man gevorderde – de vrouw veroordelen om binnen zes weken na dit vonnis onvoorwaardelijk mee te werken aan een verzoek tot ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de tweede hypothecaire geldlening. Zij is verplicht om daarvoor alles te doen wat binnen haar macht ligt. Dat betekent dat partijen beiden – bij voorkeur samen – naar de ING Bank zullen moeten gaan om te verzoeken om ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Indien de ING Bank verzoekt om stukken van de vrouw, moet de vrouw daaraan voldoen. Hetzelfde geldt overigens voor de man.
3.8.
De man heeft zijn vordering onder II om de vrouw te veroordelen tot betaling van € 24.690,86 aan de man ter zitting ingetrokken, zodat de rechtbank hierop niet meer hoeft te beslissen.
3.9.
De vorderingen van de man onder III tot en met XI tot medewerking aan verkoop van de woning – waarvan de man ter zitting heeft toegelicht dat per abuis is vermeld dat deze vorderingen subsidiair worden ingesteld – zullen worden afgewezen. Zoals hiervoor bij het op het huwelijksvermogensregime toepasselijke recht is overwogen, behoort de woning ook na het huwelijk van partijen tot het privévermogen van de vrouw. De man is dus geen mede-eigenaar geworden, zodat hij geen aanspraak kan maken op de woning en hij de woning ook niet (mede) namens de vrouw kan verkopen. Daar bestaat geen rechtsgrond voor.
3.10.
De gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad zal als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
3.11.
Omdat partijen met elkaar gehuwd zijn geweest, worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken in de aanwezigheid van de griffier, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 27 maart 2023.
WAARVAN PROCES-VERBAAL