Op 14 maart 2023 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige01] en [minderjarige02]. De zaak volgde op een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, die zorgen had geuit over de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen, die gevlucht waren voor de oorlog in Oekraïne. De moeder van de kinderen, die belast is met het ouderlijk gezag, werd als onvoldoende in staat geacht om voor hen te zorgen, mede door haar persoonlijke problemen en een onveilige situatie die was ontstaan in de noodopvang waar zij verbleven.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen voorlopig onder toezicht moeten worden gesteld en dat zij uit huis geplaatst moeten worden in een gezinsgerichte voorziening. Dit besluit is genomen in het belang van de kinderen, die ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De moeder heeft verklaard dat zij zich hopeloos voelt en wenst dat de kinderen zo snel mogelijk weer bij haar kunnen zijn, maar de kinderrechter oordeelde dat de zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen zwaarder wegen. De Raad en de gecertificeerde instelling zullen de komende periode onderzoeken wat er nodig is om de zorgen weg te nemen en hoe de moeder en de kinderen op een veilige manier samen kunnen zijn.
De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. S.M. Borkent, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.T. Viezee als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 30 maart 2023. Tegen de machtiging tot uithuisplaatsing kan hoger beroep worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.