ECLI:NL:RBDHA:2023:4941

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
AWB 22/5192
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning voor startende ondernemer en de vereiste onderbouwing

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Ugandese nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor wijziging van zijn verblijfsvergunning naar de beperking 'arbeid als zelfstandige', welke door de staatssecretaris op 3 mei 2022 was afgewezen. Het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd op 29 juli 2022 ongegrond verklaard, waarna de eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 27 maart 2023 was de eiser niet aanwezig, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning als startende ondernemer te onderbouwen. De staatssecretaris had de aanvraag niet voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat, die advies had moeten uitbrengen over het belang van de onderneming voor Nederland. De eiser voerde aan dat hij meer tijd had moeten krijgen om een geschikte begeleider te vinden, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet had onderbouwd waarom de geboden tijd onvoldoende was. De rechtbank concludeerde dat de eiser in de periode tot 6 december 2022 rechtmatig verblijf had en dat het niet vinden van een begeleider voor zijn rekening kwam.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/5192

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

V-nummer: [v-nummer],
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.S.H. Orsel).

Procesverloop

Bij het besluit van 3 mei 2022 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor wijziging van zijn verblijfsvergunning naar de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ afgewezen.
Bij het besluit van 29 juli 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is – zonder voorafgaande afmelding – niet op de zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1982 en heeft de Ugandese nationaliteit. Eiser is tot 3 maart 2022 voor de duur van twaalf maanden in het bezit geweest van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’. Eiser wenst momenteel verblijf in Nederland om als startende ondernemer een bedrijf in de toerismesector te beginnen.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft de afwijzing van de aanvraag bij het bestreden besluit gehandhaafd, omdat eiser in bezwaar wederom niet met de vereiste bewijsstukken zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning als startende ondernemer heeft onderbouwd. Daarom heeft verweerder de aanvraag van eiser niet voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat (afgekort: Minister van EZK) die voor deze verblijfsvergunning verplicht advies dient uit te brengen aan verweerder over het wezenlijk belang van de onderneming van eiser voor Nederland.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Voor zover de rechtbank begrijpt, voert eiser in beroep aan dat verweerder hem meer tijd had moeten gunnen om de volgens het beleid [1] vereiste begeleider (‘facilitator’) te kunnen werven. Eiser stelt namelijk dat het vinden van de juiste begeleider veel tijd, onderzoek en advisering vergt en dat verweerder niet had kunnen volstaan met het verlenen van een extra verblijfsticker tot en met 6 december 2022.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Voor zover eiser vindt dat het bestreden besluit onrechtmatig is, omdat eiser niet meer tijd gegund is om een begeleider te vinden, volgt de rechtbank dit niet. Eiser heeft niet onderbouwd, waarom verweerder aan eiser hiervoor onvoldoende tijd heeft gegeven. Vaststaat dat eiser tot en met 6 december 2022 rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland. Zonder nadere motivering valt niet in te zien, dat hij in die periode geen of onvoldoende mogelijkheid heeft gehad om een begeleider te vinden. Het niet kunnen vinden van een (geschikte) begeleider komt dan ook voor eisers eigen rekening en risico. Nu eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarden van de door hem gevraagde verblijfsvergunning, heeft verweerder op goede gronden de afwijzing van de aanvraag bij het bestreden besluit gehandhaafd. De beroepsgronden slagen niet.
Wat is de conclusie?
5. Het beroep is ongegrond.
6. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijlage 8b, behorende bij artikel 3.20b, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000, in samenhang met paragraaf B6/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.