ECLI:NL:RBDHA:2023:4941
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning voor startende ondernemer en de vereiste onderbouwing
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Ugandese nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor wijziging van zijn verblijfsvergunning naar de beperking 'arbeid als zelfstandige', welke door de staatssecretaris op 3 mei 2022 was afgewezen. Het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd op 29 juli 2022 ongegrond verklaard, waarna de eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 27 maart 2023 was de eiser niet aanwezig, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank overwoog dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning als startende ondernemer te onderbouwen. De staatssecretaris had de aanvraag niet voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat, die advies had moeten uitbrengen over het belang van de onderneming voor Nederland. De eiser voerde aan dat hij meer tijd had moeten krijgen om een geschikte begeleider te vinden, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet had onderbouwd waarom de geboden tijd onvoldoende was. De rechtbank concludeerde dat de eiser in de periode tot 6 december 2022 rechtmatig verblijf had en dat het niet vinden van een begeleider voor zijn rekening kwam.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.