ECLI:NL:RBDHA:2023:4939
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visum kort verblijf op basis van onvoldoende economische binding en twijfel over terugkeer
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Keniaanse nationaliteit, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om haar referent, dhr. [A], in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd op 21 april 2022 afgewezen door de minister, die twijfels had over het voornemen van eiseres om Nederland te verlaten voor het verstrijken van de geldigheidsduur van het visum. Eiseres heeft bezwaar aangetekend, maar dit werd op 31 augustus 2022 door de minister kennelijk ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 27 maart 2023 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat zij niet de kans had gekregen om ontbrekende gegevens aan te vullen en dat zij met de overgelegde whatsapp-berichten en foto's haar verblijf in Nederland voldoende had onderbouwd. De rechtbank oordeelde echter dat de minister in zijn besluit voldoende redenen had om te twijfelen aan de economische binding van eiseres met Kenia en haar voornemen om tijdig terug te keren. De rechtbank benadrukte dat het aan eiseres was om objectieve bewijsmiddelen aan te leveren ter ondersteuning van haar aanvraag.
De rechtbank concludeerde dat de dwingende weigeringsgronden van de Visumcode van toepassing waren en dat het beroep van eiseres ongegrond verklaard moest worden. De rechtbank wees erop dat de overige beroepsgronden niet tot een andere uitkomst konden leiden en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Nooijen, in aanwezigheid van griffier mr. M.J.J. Roks, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.