ECLI:NL:RBDHA:2023:4909
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake bestuurlijke dwangsommen bij asielaanvraag
In deze zaak heeft eiser op 21 maart 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 20 augustus 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 28 juni 2022 de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Eiser heeft desondanks het beroep gehandhaafd, met de vraag of verweerder bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat, nu de asielaanvraag is ingewilligd, eiser geen procesbelang meer heeft voor zover het beroep gericht is tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Eiser heeft zijn beroep willen handhaven voor de conclusie van verweerder dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De rechtbank verwijst naar de Tijdelijke wet, die bepaalt dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. Dit betekent dat verweerder geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren.
De rechtbank concludeert dat, gezien de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022, er geen aanleiding is om de Tijdelijke wet onverbindend te achten wegens strijd met het Unierecht. Aangezien de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, ontbreekt het procesbelang voor eiser. De rechtbank verklaart het beroep dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.
Ten slotte, omdat eiser terecht beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.