ECLI:NL:RBDHA:2023:4904
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de ophouding van een vreemdeling op grond van artikel 50 lid 2 Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de ophouding van een vreemdeling, eiser, die op 24 januari 2023 was overgenomen en opgehouden op basis van artikel 50, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De ophouding eindigde op 25 januari 2023 om 13.15 uur. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze ophouding en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 13 februari 2023 werd eiser vertegenwoordigd door mr. H. Palanciyan, als waarnemer van zijn gemachtigde, mr. A.D. Kupelian. De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, werd vertegenwoordigd door mr. R. Hopman.
Eiser, van Oezbeekse nationaliteit en geboren in 1988, stelde dat de ophouding onrechtmatig was, omdat deze was gebaseerd op een onjuiste wettelijke grondslag. Hij betoogde dat zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsstatus al waren vastgesteld tijdens een eerder strafrechtelijk traject. De rechtbank oordeelde echter dat de verweerder terecht had gesteld dat deze gegevens niet vaststonden op het moment van de overname. De identificatie kon pas plaatsvinden na een onderzoek door de vreemdelingenpolitie, waardoor de ophouding op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw 2000 gerechtvaardigd was.
De rechtbank beperkte zich in deze procedure tot de toetsing van de rechtmatigheid van de ophouding en liet de beroepsgronden van eiser tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod onbesproken. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 22 februari 2023.