ECLI:NL:RBDHA:2023:4894

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
NL23.5854
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 25 februari 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 6 maart 2023 is eiser verschenen, bijgestaan door een tolk, en heeft de rechtbank de zaak behandeld.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft de gronden voor de maatregel niet betwist, en de rechtbank heeft ambtshalve getoetst of deze gronden de maatregel kunnen dragen. Eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht is op uitzetting naar Marokko, omdat er twijfel bestaat over zijn nationaliteit en identiteit. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de Marokkaanse autoriteiten de nationaliteit van eiser hebben bevestigd en dat er voldoende zicht op uitzetting naar Marokko bestaat.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en heeft het beroep ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 maart 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.5854
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S. Wortel),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Gharbaoui. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1964.
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten
of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet betwist. Ambtshalve toetsend is de rechtbank van oordeel dat deze gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Zicht op uitzetting
4. Eiser stelt dat er geen sprake is van zicht op uitzetting naar Marokko, omdat er twijfel bestaat over zijn nationaliteit en identiteit. Zo heeft hij steeds verklaard dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft. In het inreisverbod van 18 juni 2014 wordt dit ook bevestigd. Verder hebben de Marokkaanse autoriteiten de identiteit van eiser niet kunnen bevestigen. Eerdere pogingen om hem uit te zetten naar Marokko zijn niet gelukt. Er is ook geen zicht op uitzetting naar Algerije.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. In het kader van de uitzetting van eiser is eerder een aanvraag voor een laissez-passer (lp) ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten. Op 19 augustus 2022 hebben de Marokkaanse autoriteiten op basis van vingerafdrukken bevestigd dat eiser de Marokkaanse nationaliteit heeft, maar dat hij niet bekend is onder de naam [eiser] . De nationaliteit van eiser is op 2 september 2022 en op 27 februari 2023 andermaal door de Marokkaanse autoriteiten bevestigd. De rechtbank is van oordeel dat de nationaliteit van eiser hiermee vaststaat en de uitzetting van eiser al daarom terecht is gericht op Marokko. Dat de Marokkaanse autoriteiten (nog) geen duidelijkheid over zijn identiteit hebben kunnen geven, doet aan het bestaan van zicht op uitzetting van eiser naar Marokko niet af. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
6. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is1, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. ECLI:EU:C:2022:858.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 maart 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.