ECLI:NL:RBDHA:2023:4887

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
NL23.2396
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Unieburger en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om de maatregel van bewaring die aan eiser, een Poolse burger, is opgelegd op 23 januari 2023. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring is opgeheven op 1 februari 2023, waardoor de beoordeling zich richt op de vraag of de bewaring onrechtmatig was voordat deze werd opgeheven. Eiser stelt dat hij recht heeft op schadevergoeding omdat de maatregel van bewaring onterecht was opgelegd, aangezien hij een burger van de Europese Unie is en recht heeft op vrij verkeer. De rechtbank oordeelt echter dat de ongewenstverklaring van eiser, die op 13 augustus 2021 is opgelegd, in rechte vaststaat en dat hij geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Dit betekent dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, mits er gronden voor zijn. De rechtbank concludeert dat de gronden voor de maatregel niet zijn betwist door eiser en dat de maatregel dus kan worden gehandhaafd. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was. De uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn en is openbaar gemaakt op 9 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.2396
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. J. van Bennekom),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).
Procesverloop
Bij besluit van 23 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 1 februari 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser is van Poolse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1984.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Bewaring van een Unieburger
3. Eiser voert aan dat hij een burger van de Europese Unie is, daarom heeft hij het recht op vrij verkeer. Dat is een grondbeginsel van het Unierecht, wat hooguit bij uitzondering beperkt mag worden en aan strikte waarborgen is gebonden. De ongewenstverklaring, die van onbepaalde duur is en op grond waarvan eiser in bewaring is gesteld, moet daarom wegens strijd met het Unierecht als zijnde niet-verbindend buiten toepassing gelaten worden. Eiser verwijst daarvoor naar rechtsoverweging 53 van het arrest FS. Daarbij veronderstelt verweerder ten onrechte dat van het ontbreken van rechtmatig verblijf sprake zou zijn. Het Unierecht vergt dat op basis van alle feiten en omstandigheden een beoordeling wordt gemaakt. Verweerder heeft dat nagelaten, door niets te doen met het feit dat eiser in België woonde en werkte, daarom is er geen sprake van een zorgvuldige voorbereiding van de maatregel van bewaring.
4. De rechtbank oordeelt als volgt. Op 13 augustus 2021 is aan eiser een ongewenstverklaring opgelegd, het beroep daartegen is ongegrond verklaard en nergens blijkt uit dat hiertegen hoger beroep is ingediend. Deze ongewenstverklaring staat dus in rechte vast. Dit betekent dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en daarom, als daar gronden voor zijn, in bewaring gesteld kan worden als hij zich in Nederland bevindt. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 februari 20221. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden en motivering de maatregel van bewaring kunnen dragen.

1.ECLI:NL:RVS:2022:562.

Opheffing van de maatregel
7. Eiser voert aan dat het strafvonnis dat eiser nog moet uitzitten en aanleiding heeft gegeven de maatregel van bewaring op te heffen, uit de lucht komt vallen. Het gaat om een vonnis van 13 juni 2022 (verstekvonnis), dat blijkt echter uit een andere zaak waarin verweerder dit stuk wel ter beschikking heeft gesteld en niet uit dit dossier. Dat betekent dat verweerder zijn inlichtingenplicht schendt. Eiser is de dupe van willekeur en dat is uit den boze als het gaat om het recht op vrijheid. De vrijheidsontneming van eiser is daarom onrechtmatig.
8. De rechtbank is van oordeel dat van verweerder niet verwacht kan worden dat hij bij het opleggen van de maatregel op de hoogte kon zijn van het verstekvonnis. Uit het dossier komt naar voren dat verweerder op 23 januari 2023 vanuit de P.I. [locatie] is bericht dat eiser op die dag in vrijheid werd gesteld, waaruit blijkt dat het verstekvonnis ook daar niet bekend was. In de justitiële documentatie van 25 januari 2023, waarover verweerder kon beschikken, komt dit verstekvonnis evenmin voor. Uit paragraaf A5/6.13 van de Vreemdelingencirculaire 2000 volgt dat als tijdens de bewaring bij verweerder bekend wordt dat de vreemdeling nog een strafrechtelijk vonnis moet ondergaan, hij contact moet opnemen met het Openbaar Ministerie (OM), zodat dit vonnis zo snel mogelijk ten uitvoer wordt gelegd. Uit het dossier blijkt dat verweerder dat ook heeft gedaan. De beslissing om tot tenuitvoerlegging over te gaan is vervolgens niet aan verweerder, maar aan het OM. Nadat het verstekvonnis op 31 januari 2023 bekend is geworden bij verweerder, is de maatregel van bewaring de volgende dag opgeheven en is ook de op 2 februari 2023 geplande uitzetting van eiser geannuleerd. De maatregel van bewaring is daarom niet onrechtmatig geweest. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
9. Tot slot overweegt de rechtbank dat zij ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is2, niet van oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

2.ECLI:EU:C:2022:858.

Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 februari 2023
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.