Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.2396
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. J. van Bennekom),
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).
Bij besluit van 23 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 1 februari 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Eiser is van Poolse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1984.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Bewaring van een Unieburger
3. Eiser voert aan dat hij een burger van de Europese Unie is, daarom heeft hij het recht op vrij verkeer. Dat is een grondbeginsel van het Unierecht, wat hooguit bij uitzondering beperkt mag worden en aan strikte waarborgen is gebonden. De ongewenstverklaring, die van onbepaalde duur is en op grond waarvan eiser in bewaring is gesteld, moet daarom wegens strijd met het Unierecht als zijnde niet-verbindend buiten toepassing gelaten worden. Eiser verwijst daarvoor naar rechtsoverweging 53 van het arrest FS. Daarbij veronderstelt verweerder ten onrechte dat van het ontbreken van rechtmatig verblijf sprake zou zijn. Het Unierecht vergt dat op basis van alle feiten en omstandigheden een beoordeling wordt gemaakt. Verweerder heeft dat nagelaten, door niets te doen met het feit dat eiser in België woonde en werkte, daarom is er geen sprake van een zorgvuldige voorbereiding van de maatregel van bewaring.
4. De rechtbank oordeelt als volgt. Op 13 augustus 2021 is aan eiser een ongewenstverklaring opgelegd, het beroep daartegen is ongegrond verklaard en nergens blijkt uit dat hiertegen hoger beroep is ingediend. Deze ongewenstverklaring staat dus in rechte vast. Dit betekent dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en daarom, als daar gronden voor zijn, in bewaring gesteld kan worden als hij zich in Nederland bevindt. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 februari 20221. De beroepsgrond slaagt niet.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden en motivering de maatregel van bewaring kunnen dragen.