ECLI:NL:RBDHA:2023:4885

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
NL23.2869
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit en zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling met de Marokkaanse nationaliteit. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. F.H. Bruggink, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 30 januari 2023 de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting, waar de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder, mr. J. Raaijmakers, en een tolk.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring was opgelegd op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder voldoende gronden had om de maatregel te rechtvaardigen, ondanks de betwisting van de eiser. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er zicht op uitzetting naar Marokko was, gebaseerd op recente gegevens over uitzettingen en de afgifte van documenten door de Marokkaanse autoriteiten.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 9 februari 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.2869
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Gharbaoui. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2002.
Strafrechtelijk voortraject
2. Eiser voert aan dat uit het proces-verbaal van aanhouding van 30 januari 2023 niet duidelijk blijkt waarom naar zijn identiteit is gevraagd. Het enige wat er staat in het proces- verbaal van aanhouding is dat hij in het NS-station Leiden Centraal op het perron stond en daar naar zijn identiteit is gevraagd.
3. Ter zitting heeft eiser gezegd dat hij geen treinkaartje had gekocht. Deze opmerking van eiser in samenhang met het proces-verbaal van aanhouding is naar het oordeel van de rechtbank voldoende om aan te nemen dat er in elk geval geen sprake is geweest van een (verkapte) vreemdelingenrechtelijke staandehouding. Het is daarom niet
aan de rechtbank om over de rechtmatigheid van dit voortraject te oordelen. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden onder 3c, 3d en de lichte gronden onder 4a en 4d betwist. Ter zitting heeft verweerder de zware grond onder 3c laten vallen. De niet betwiste gronden onder 3a, 3b en 4c zijn naar het oordeel van de rechtbank feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring al dragen. De door eiser betwiste gronden behoeven daarom geen bespreking.
Zicht op uitzetting
6. Eiser voert verder aan dat er geen sprake is van zicht op uitzetting naar Marokko. De vorige maatregel van bewaring is opgeheven, omdat het zicht op uitzetting ontbrak. Eiser heeft verder ook geen documenten waardoor de vraag nog steeds blijft of er op dit moment wel sprake is van zicht op uitzetting. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom er nu wel sprake zou zijn van zicht op uitzetting naar Marokko.
7. De rechtbank oordeelt als volgt. Ter zitting heeft verweerder een update gegeven over het aantal uitzettingen naar Marokko. Er zijn in de periode tussen 1 januari 2022 en 31 december 2022 237 lp aanvragen gedaan, waarvan 115 in november en december. Er zijn in totaal 27 lp’s afgegeven, waarvan twee in november en december 2023. In totaal hebben er veertien uitzettingen plaatsgevonden met behulp van een lp, waarvan negen in november en december 2022. Er zijn dus lp’s verstrekt door de Marokkaanse autoriteiten en er hebben ook daadwerkelijk uitzettingen plaatsgevonden. Verder zijn de lp’s niet alleen afgegeven aan vreemdelingen die in het bezit waren van documenten, maar ook aan vreemdelingen die geen documenten hadden. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat er zicht op uitzetting is naar Marokko. Dat de eerdere maatregel van bewaring is opgeheven omdat er op dat moment geen zicht op uitzetting was, is voor deze procedure niet van belang. Het
gaat immers om de maatregel van bewaring die op dit moment is opgelegd en over de vraag of er op dit moment sprake is van zicht op uitzetting naar Marokko. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
8. Voor zover eiser stelt dat verweerder had kunnen volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring, gezien de medische omstandigheden van eiser, is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom niet is volstaan met het opleggen van een lichter middel. In de maatregel van bewaring is namelijk vermeld dat eiser wel eens last heeft van kortsluiting en dat dit er soms voor zorgt dat hij aan zelfmutilatie doet. Daarbij is overwogen dat er in het detentiecentrum medische zorg aanwezig is die gelijk staat aan de medische zorg in de vrije maatschappij. Mocht eiser medische klachten hebben dan kan hij bij de medische dienst in het detentiecentrum terecht. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
9. Tot slot overweegt de rechtbank dat zij ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is1, niet van oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
1. ECLI:EU:C:2022:858.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 februari 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.