ECLI:NL:RBDHA:2023:4881

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
NL22.16982
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding in samenhangende bestuurszaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 1 maart 2023, wordt het verzoek van meerdere verzoekers om vergoeding van proceskosten behandeld. De verzoekers, vertegenwoordigd door mr. G.J. Dijkman, hebben een verzoek ingediend bij de rechtbank omdat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig heeft beslist op hun aanvraag. Na een beslissing van de verweerder op 12 december 2022 hebben de verzoekers hun beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingetrokken en verzocht om vergoeding van de gemaakte proceskosten.

De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, aangezien dit niet nodig werd geacht. De rechtbank overweegt dat op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers recht hebben op een vergoeding van hun proceskosten, omdat de verweerder pas na het indienen van het beroep een beslissing heeft genomen.

De rechtbank heeft de hoogte van de vergoeding vastgesteld op €627,75 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast is de verweerder verplicht om het door verzoekers betaalde griffierecht van €184,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 maart 2023 en is gedaan door rechter J.G. Nicholson in aanwezigheid van griffier D.A.M. Delger.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.16982, NL22.16983, NL22.16984, NL22.16985 en NL22.16986

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker 1],
[verzoeker 2] , [verzoeker 3] , [verzoeker 4] , [verzoeker 5] ,tezamen verzoekers
V-nummers: [V-nummer] , [V-nummer] , [V-nummer] , [V-nummer] en [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekers om vergoeding van hun proceskosten. Verweerder heeft gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
3. Verzoekers zijn op 29 augustus 2022 in beroep gegaan, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op hun aanvraag. Op 12 december 2022 heeft verweerder alsnog een beslissing genomen op hun aanvraag. Verzoekers hebben daarna het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingetrokken en daarbij de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
4. Verweerder heeft gereageerd op het verzoek van verzoekers en aangegeven dat hij de proceskosten van verzoekers wil betalen, maar dat wel sprake is van samenhangende zaken.
5. Omdat verweerder pas nadat verzoekers in beroep zijn gegaan een beslissing heeft genomen, krijgen verzoekers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Bpb is dit een vast bedrag omdat verzoekers een professionele (juridische) hulpverlener hebben ingeschakeld om voor hen een beroepschrift
in te dienen.
6. De rechtbank beschouwt de zaken vanwege de inhoud als samenhangende zaken. Daarom blijft de hoogte van de vergoeding beperkt tot het bedrag dat in een zaak zou worden toegekend (artikel 3 van het Bpb). De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten, zoals door partijen is overeengekomen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 627,75.
7. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekers betaalde griffierecht van €184,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van €627,75;
  • bepaalt dat verweerder het bedrag van €184,- aan griffierecht dat verzoekers hebben betaald moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van D.A.M. Delger, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 maart 2023

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.