ECLI:NL:RBDHA:2023:4842

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
NL23.4280
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van gewetensbezwaren en dienstweigering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, van Armeense nationaliteit, heeft onoverkomelijke gewetensbezwaren ingeroepen als reden voor zijn dienstweigering en vreesde vervolging bij terugkeer naar Armenië. De verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat de verklaringen van eiser summier waren en niet in overeenstemming met zijn eerdere dienstplichtvervulling. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat eiser niet onder de amnestiewet viel en dat er geen reële kans op vervolging was. De rechtbank heeft verweerder in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1674,00. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verweerder om adequaat te motiveren waarom eiser niet in aanmerking komt voor bescherming op basis van zijn gewetensbezwaren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.4280

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer 1]
mede namens zijn minderjarige kind:
[minderjarig kind]
V-nummer: [v-nummer 2]
(gemachtigde: mr. F. Fonville),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.E. van Midden).

ProcesverloopIn het besluit van 8 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt van Armeense nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1987. Eiser heeft voor het eerst op 24 maart 2017 een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is niet in behandeling genomen en het beroep tegen deze beslissing is op 12 september 2017 ongegrond verklaard. Op 23 november 2017 is eiser echter alsnog opgenomen in de nationale procedure vanwege het verstrijken van de overdrachtstermijn. Op 2 november 2017 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Op 4 juli 2018 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam het beroep tegen de afwijzing van deze aanvraag ongegrond verklaard. Vervolgens is het hoger beroep ook ongegrond verklaard. Op 14 augustus 2018 heeft eiser een verzoek om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw [1] ingediend. Dit verzoek is op 23 oktober 2018 afgewezen. Op 25 oktober 2018 heeft eiser nogmaals een verzoek om uitstel van vertrek ingediend. Dit verzoek is op 15 november 2018 ingetrokken. Op 24 april 2019 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Bij beschikking van 2 juli 2020 is deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Op 28 augustus 2020 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, het beroep hiertegen ongegrond verklaard. Op 25 september 2020 heeft eiser opnieuw uitstel van vertrek verzocht. Deze is bij beschikking van 21 januari 2021 afgewezen. Op 13 november 2020 heeft eiser weer een opvolgende asielaanvraag ingediend, welke is afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook het beroep en hoger beroep hiertegen zijn ongegrond verklaard. Op 3 november 2022 heeft eiser opnieuw uitstel van vertrek gevraagd in verband met de zwangerschap van zijn echtgenote. Dit is toegewezen en eiser heeft tot 7 februari 2023 uitstel van vertrek gekregen.
Op 9 augustus 2022 heeft eiser wederom een asielaanvraag ingediend. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat hij vreest voor vervolging omdat hij niet heeft voldaan aan oproepen voor het vervullen van zijn dienstplicht. Deze uitspraak gaat over het beroep tegen het besluit waarin de aanvraag van eiser is afgewezen.
Het bestreden besluit
2. De aanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder gelooft wel dat eiser oproepen heeft gekregen voor het vervullen van reservistendienst. Eiser heeft volgens verweerder echter niet aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk bestraft gaat worden, want hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij wordt ingezet in gebieden waar oorlogsmisdrijven worden gepleegd, dat zijn weigering voortkomt uit een diepgewortelde (geloofs)overtuiging of dat hij onevenredig zal worden bestraft.
De gronden van beroep
3. Eiser voert aan dat hij, anders dan verweerder stelt, wel onoverkomelijke gewetensbezwaren heeft en dat uit zijn verklaringen blijkt dat deze gewetensbezwaren voortkomen uit zijn christelijke geloof. Voor zover hij hierover te summier zou hebben verklaard, stelt hij dat verweerder hem hierover onvoldoende heeft bevraagd. Verder stelt eiser dat hij niet onder de Armeense amnestiewet van 5 juni 2021 valt. Daardoor zal hij bij terugkeer in Armenië worden vervolgd voor zijn dienstweigering en onevenredig bestraft worden.
Het oordeel van de rechtbank
4. Het beroep is ontvankelijk en gegrond. De rechtbank zal echter de rechtsgevolgen in stand laten. De rechtbank legt hieronder uit waarom.
Heeft eiser procesbelang?
5. Verweerder heeft op 6 maart 2023 aan de rechtbank gemeld dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Volgens verweerder ontbreekt daarom procesbelang. De rechtbank ziet zich daarom eerst voor de vraag gesteld of eiser nog belang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
5.1.
Nu eiser ter zitting is verschenen, oordeelt de rechtbank dat eiser nog belang heeft.
Wat is het kader?
6. In de Antikian-uitspraak [2] van 12 april 1995 van de Rechtseenheidskamer is uiteengezet in welke gevallen een dienstweigeraar of deserteur als vluchteling kan worden aangemerkt. Deze uiteenzetting vindt zijn weerslag in (inmiddels) C2/3.2 van de Vc. [3] Hierin is bepaald dat verweerder, onder toepassing van artikel 3.36 VV [4] een asielvergunning verleend als de vreemdeling voldoet aan tenminste één van de volgende voorwaarden:
De vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt te vrezen voor vervolging of bestraffing wegens dienstweigering tijdens een conflict, wanneer het vervullen van militaire dienst het plegen van strafbare feiten of handelingen inhoudt die onder de uitsluitingsclausule van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag vallen.
De vreemdeling heeft een gegronde vrees voor een onevenredige of discriminatoire bestraffing, tenuitvoerlegging van de straf, of een andere discriminatoire behandeling vanwege zijn dienstweigering of desertie op basis van een van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.
De vreemdeling heeft ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege zijn godsdienstige of andere diepgewortelde overtuiging, die geleid hebben tot zijn dienstweigering of desertie, terwijl er voor de vreemdeling geen mogelijkheid bestond om ter vervanging van zijn militaire dienst een niet-militaire dienstplicht te vervullen. Er is bovendien een reële kans dat het niet vervullen van de militaire dienstplicht leidt tot oplegging van een onevenredige zware (straf)maatregel of tot oplegging van een samenstel van verschillende maatregelen, die in samenhang kunnen worden aangemerkt als een onevenredige bestraffing. Dit geldt ook als de vreemdeling gegronde vrees heeft in een conflict te worden ingezet tegen zijn eigen volk of familie.
6.1.
In het onderhavige geval is in geschil of eiser voldoet aan de laatste voorwaarde, meer specifiek of hij onoverkomelijke gewetensbezwaren heeft die hebben geleid tot zijn dienstweigering en of hij als gevolg daarvan onevenredig bestraft zal worden. Verweerder stelt terecht dat eiser niet aan deze voorwaarde voldoet. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Is er sprake van onoverkomelijke gewetensbezwaren?
7. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat uit zijn verklaringen blijkt dat hij onoverkomelijke gewetensbezwaren heeft vanwege zijn godsdienstige overtuiging. Eiser heeft in zijn gehoor slechts heel summier verklaard over zijn religie. Hij stelt alleen dat hij als christen die naar de kerk gaat geen wapen in handen zal nemen of zal doden. [5] Verweerder stelt hierover verder terecht dat deze verklaring niet strookt met het feit dat eiser eerder wel zijn dienstplicht heeft vervuld terwijl hij destijds ook christen was en naar de kerk ging. Verder heeft eiser in zijn gehoor verklaard dat hij zijn dienstplicht niet wil vervullen omdat hij deze al vervuld heeft. [6] Eiser heeft met deze verklaringen geen inzicht gegeven in het feit dat hij eerder wel zijn dienstplicht heeft vervuld, maar nu stelt gewetensbezwaren te hebben. Zodoende stelt verweerder niet ten onrechte dat eiser met zijn verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, vanwege zijn religie, daadwerkelijk onoverkomelijke gewetensbezwaren heeft. Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder hier voldoende over heeft doorgevraagd. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het op de weg van eiser om concreet te verklaren over de kern van zijn asielrelaas. In de summiere verklaringen van eiser heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om nog meer door te vragen over de redenen waarom eiser zijn dienstplicht weigert.
Is aannemelijk dat eiser onevenredig bestraft zal worden?
8. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser daadwerkelijk zal worden vervolgd of gestraft vanwege zijn dienstplicht weigering. Ter zitting heeft verweerder verwezen naar het Thematisch Ambtsbericht over de militaire dienst en mobilisatie in Armenië van januari 2023. Uit pagina’s 24 tot en met 30 van het Ambtsbericht volgt dat veel strafzaken die betrekking hadden op dienstweigeraars zijn gesloten zonder dat is overgegaan tot vervolging. Verder blijkt uit het Ambtsbericht dat geen voorbeelden bekend zijn van strafoplegging als gevolg van dienstplichtweigering. Tot slot volgt uit het Ambtsbericht dat in Armenië geen sprake is van een onevenredige of discriminatoire bestraffing of tenuitvoerlegging van de straf wegens ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging in het kader van dienstplichtweigering. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat, hoewel er een straf staat op dienstweigering, eiser niet zal worden vervolgd, en/of ook niet onevenredig zal worden bestraft. Dat eiser een dagvaarding heeft ontvangen doet hier niet aan af omdat dit de informatie uit het Thematisch Ambtsbericht niet weerspreekt. Voor zover eiser stelt dat hij alleen al in aanmerking komt voor Vluchtelingschap vanwege zijn onoverkomelijke gewetensbezwaren en dat niet vereist is dat hij daarnaast ook nog onevenredig zwaar bestraft zal worden, oordeelt de rechtbank dat, wat van deze stelling verder ook zij, uit rechtsoverweging 7 volgt dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser daadwerkelijk onoverkomelijke gewetensbezwaren heeft.
Is er sprake van een motiveringsgebrek?
9. De rechtbank volgt eiser wel in de stelling dat verweerder het bovenstaande onvoldoende heeft gemotiveerd in het bestreden besluit. In het bestreden besluit stelt verweerder namelijk dat niet wordt betwist dat eiser niet onder de amnestiewet valt maar dat het desondanks op de weg van eiser ligt om aannemelijk te maken dat hij daadwerkelijk vervolgd zal worden. Deze verdeling van de bewijslast is volgens de rechtbank onjuist. Nu vast staat dat dienstplichtweigering en -ontduiking in Armenië strafbaar is op grond van artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht van Armenië, ligt het op de weg van verweerder om te onderbouwen dat geen uitvoering wordt gegeven aan deze bepaling. Dat verweerder ter zitting heeft gewezen op het Thematisch Ambtsbericht neemt niet weg dat deze motivering ontbreekt in het bestreden besluit. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het beroep op dit punt gegrond te verklaren wegens een motiveringsgebrek. Gelet op hetgeen in rechtsoverwegingen 7 en 8 is overwogen en naar aanleiding van de nadere toelichting van verweerder, ziet de rechtbank echter aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten.
Is er aanleiding voor een proceskostenveroordeling?
10. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten die eiser heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr.L.J. Besseling, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingwet 2000.
2.AWB 94/12134, AB 1995,592.
3.Vreemdelingencirculaire 2000(C).
4.Voorschrift Vreemdelingen.
5.Zie pagina 12 van het Gehoor opvolgende aanvraag van 20 augustus 2022.
6.Zie pagina 12 van het Gehoor opvolgende aanvraag van 20 augustus 2022.