ECLI:NL:RBDHA:2023:4824

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
09/048837-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en vrijspraak medeplegen

Op 6 april 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren in 2006, die beschuldigd werd van brandstichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 februari 2022 in 's-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht in een voertuig, wat gemeen gevaar voor andere goederen met zich meebracht. De verdachte is vrijgesproken van het medeplegen van de brandstichting, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe samenwerking met een medeverdachte. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, rekening houdend met zijn autismespectrumstoornis en verstandelijke beperking. De opgelegde straf bestaat uit een geheel voorwaardelijke werkstraf van 40 uren, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de jeugdreclassering en een contactverbod met de medeverdachte. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade heeft geleden door de brandstichting. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot € 11.555,16 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/048837-22
Datum uitspraak: 6 april 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2006 te [geboorteplaats] ,
BRP- [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is inhoudelijk behandeld op de besloten zitting van
23 maart 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Kooijmans en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. G.V. van der Bom naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 23 maart 2023 - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 februari 2022 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door:
- de binnenkant van een voertuig van het merk Whilly's Jeep, [kenteken] ) te besprenkelen met brandstof en/of in/op dat voertuig te sprayen met een brandbare/ontvlambare stof en/of (vervolgens)
- open vuur in aanraking te brengen met voornoemd voertuig, althans met een brandbare/ontvlambare stof ten gevolge waarvan dat voertuig geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor overige auto's en/of (goederen in) de parkeergarage, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 februari 2022 te 's-Gravenhage openlijk, te weten, in een parkeergarage aan de [locatie] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten: een voertuig (Whilly's Jeep, [kenteken] ) door:
- de binnenkant van voornoemd voertuig te besprenkelen met brandstof en/of in/op dat voertuig te sprayen met een brandbare/ontvlambare stof en/of (vervolgens)
- open vuur in aanraking te brengen met een brandbare/ontvlambare stof in/op voornoemd voertuig, waardoor brand is ontstaan in/op dat voertuig.

3.De bewijsbeslissing

De rechtbank is met betrekking tot het primair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. De verdachte zal partieel worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen, omdat naar het oordeel van de rechtbank niet is komen vast te staan dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte ten aanzien van de brandstichting.
De rechtbank zal voor dit feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer] , van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, basisteam Hoefkade .
1. Het proces-verbaal van aanhouding [verdachte] (incl. bijlage),
opgemaakt op 25 februari 2022 (p. 8-16);
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] (incl. bijlage), opgemaakt op
25 februari 2022 (p. 37-39);
3. Het proces-verbaal van verhoor [verdachte] , opgemaakt op
29 september 2022 (p. 88-91).

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 25 februari 2022 te 's-Gravenhage, opzettelijk brand heeft gesticht door:
- de binnenkant van een voertuig van het merk Whilly's Jeep, [kenteken] , te
besprayen met een brandbare/ontvlambare stof en (vervolgens)
- open vuur in aanraking te brengen met
diebrandbare/ontvlambare stof ten gevolge waarvan dat voertuig gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor overige auto’s in de parkeergarage te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, de verplichting om mee te werken aan coaching en een contactverbod met de medeverdachte.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan de eis van de officier van justitie.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
De verdachte heeft brand gesticht in een auto die in een parkeergarage stond geparkeerd. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Brandstichting kan immers, wanneer niet tijdig wordt ingegrepen, zeer gevaarlijke en allesverwoestende situaties opleveren. De auto in kwestie, een oldtimer, heeft forse schade opgelopen en de verdachte heeft hiermee de eigenaar van de auto ernstig benadeeld, zoals ook is gebleken uit diens verklaring ter terechtzitting. Daarnaast is er gevaar ontstaan voor andere auto’s die zich ten tijde van de brandstichting in de parkeergarage bevonden. Dat de brand in dit geval niet verder om zich heen heeft kunnen grijpen is te danken aan het snelle optreden van de hulpdiensten.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 15 februari 2023. Daaruit is gebleken dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het pro Justitia-rapport van [GZ-psycholoog]
van 26 oktober 2022. Zij heeft gerapporteerd dat er bij de verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis en een verstandelijke ontwikkelingsstoornis. Dit was ook het geval ten tijde van het plegen van het feit. De verdachte heeft door zijn verstandelijke beperking moeite om goed en tijdig na te denken over de gevolgen van zijn gedrag en kan de gevolgen van zijn handelen onvoldoende overzien. Hij heeft moeite om passende gedragsalternatieven te bedenken en het ontbreekt hem aan de remmende functies. Zijn obsessie met vuur kan worden gezien als pre-occupatie in het licht van zijn autismespectrumstoornis. Zowel de autismespectrumstoornis als de verstandelijke beperking werken door in de ontwikkeling en het functioneren van de verdachte. Daarom wordt geadviseerd het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Er is sprake van een matig risico op grensoverschrijdend/risicovol gedrag in de toekomst. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen en de individuele coaching voort te zetten. Daarnaast wordt er een praktisch en ondersteunend traject geadviseerd gericht op het beschermd ontwikkelen naar volwassenheid, welk traject uitgevoerd kan worden door Middin . Verder wordt het wenselijk geacht om middels jeugdreclassering toezicht te laten bestaan bij het reilen en zeilen van de verdachte.
De rechtbank volgt het advies van de deskundige over de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en zal hier rekening mee houden bij het bepalen van de op te leggen straf.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: De Raad) van 15 maart 2023 volgt dat er zorgen zijn omtrent de verdachte. Het dynamisch risicoprofiel komt uit op gemiddeld, wat betekent dat er veranderbare punten zijn in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte die van invloed zijn op het recidiverisico. De kans op herhaling wordt vergroot door de leefgebieden geestelijke gezondheid, houding, school, werk/vrije tijd, relaties en vaardigheden. De Raad is van mening dat een passende strafrechtelijke consequentie voor de verdachte gericht moet zijn op het leren van nieuwe vaardigheden, met aandacht voor zijn beïnvloedbaarheid, weerbaarheid, zelfstandigheid en het aanleren van passende coping vaardigheden. Daarnaast heeft de verdachte behoefte aan psycho-educatie gericht op zijn autismespectrumstoornis. De Waag zal de psycho-educatie opstarten, aangezien deze instelling al betrokken was bij verdachte. Ook heeft hij praktische ondersteuning nodig bij adequate relatievorming en vrijetijdsbesteding. Ook is er een jongerencoach vanuit Westcoaching gestart. Naast de coaching en psycho-educatie is het van belang dat de verdachte en het gezin een ondersteunende vorm van hulp krijgen. Dit kan geboden worden door Middin of een soortgelijke instelling. Middin kan ook levensloopbegeleiding bieden in de adolescentie richting de volwassenheid. Daarnaast kan Middin ook gezinsbegeleiding bieden. De coach vanuit Westcoaching moet duidelijk met Middin afstemmen welke ondersteunende of begeleidende rol hij nog kan hebben als Middin is gestart. Concluderend adviseert de Raad om aan de verdachte een voorwaardelijke werkstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde de verplichting mee te werken aan intensieve coaching vanuit een jongerencoach die met hem praktische vaardigheden gaat oefenen. De praktische begeleiding zal zich ook moeten richten op het vinden van een passende dagbestedingsplek.
De vertegenwoordiger van de Raad heeft ter terechtzitting in aanvulling op bovenstaande medegedeeld dat het uitvoeren van een werkstraf gelet op zijn beperkingen praktisch onhaalbaar is voor de verdachte. De nadruk dient te liggen op begeleiding en behandeling, zodat de kans op herhaling zoveel mogelijk wordt ingeperkt. Geadviseerd wordt om ook een contactverbod met de medeverdachte als bijzondere voorwaarde op te leggen. Behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling hoeft niet als aparte bijzondere voorwaarde te worden opgelegd.
De vertegenwoordiger van de jeugdreclassering heeft ter terechtzitting medegedeeld dat de behandeling bij De Waag al enige tijd loopt, maar dat de verdachte zeer beperkt leerbaar is gebleken. Begeleiding vanuit Middin is wenselijker, ook voor wat betreft het vinden van een passende stage voor de verdachte. De verdachte is inmiddels aangemeld bij De Waag , maar vanwege personeelstekorten heeft de verdachte daar nog niet kunnen starten.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat in het bijzonder rekening gehouden met de informatie over de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit de rapporten en ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank acht het van groot belang dat de verdachte de begeleiding en behandeling ontvangt die hij nodig heeft om de kans op herhaling zoveel mogelijk in te perken. De rechtbank zal daarom aan de verdachte opleggen een geheel voorwaardelijke taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van 40 uren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, de verplichting om mee te werken aan begeleiding door een coach en een contactverbod met de medeverdachte.

8.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 11.555,16, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft daarnaast geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij voor het overige, zodat de benadeelde partij de overige nog vast te stellen schade bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering tot schadevergoeding niet betwist.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering is namens de verdachte niet betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Nu de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel wordt toegewezen, bestaat er geen ruimte om de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren zoals door de officier van justitie is gevraagd.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 11.555,16, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 25 februari 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte de schade aan de auto samen met een ander heeft veroorzaakt, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 11.555,16, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 februari 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, in de vorm van een werkstraf voor de tijd van
40 (VEERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
20 (TWINTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag.
bepaalt dat die straf, te weten een taakstraf voor de tijd van
40 (VEERTIG) UREN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Jeugdreclassering op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- meewerkt aan coaching vanuit Westcoaching ;
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met
[medeverdachte] ( [geboortedatum 2] ), voor zover en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de William Schrikker Groep te Den Haag, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 11.555,16 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 25 februari 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 11.555,16, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 februari 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. O.F. Bouwman, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter,
mr. R.J. Wortelboer, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M.W. van der Sanden, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 april 2023.