Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1999 en heeft de Somalische nationaliteit. Op 28 juli 2021 heeft hij een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw.Daarbij heeft verweerder de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. De problemen die de vader van eiser zou hebben gehad met Al Shabaab vanwege zijn functie als stamoudste en de problemen die eiser stelt zelf te hebben gehad met Al Shabaab, heeft verweerder niet geloofwaardig geacht.
3. Op de argumenten die eiser hiertegen heeft aangevoerd, wordt bij de beoordeling hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eiser voert aan dat hij in strijd met verweerders beleid niet is onderzocht door Medifirst. Hij heeft littekens die afkomstig zijn van schotwonden. Eiser stelt dat deze verwondingen zijn relaas onderbouwen. Door geen medisch onderzoek te laten doen, is het bestreden besluit onzorgvuldig genomen.
5. Artikel 3.109, vijfde lid, van het Vbbepaalt dat aan de vreemdeling een medisch onderzoek wordt aangeboden in de rust- en voorbereidingstijd. Verweerder heeft dit nader uitgewerkt in paragraaf C1/2.2. van de Vc.Uit het aanmeldgehoor blijkt dat eiser zo’n onderzoek is aangeboden en dat hij daarvan gebruik heeft willen maken.De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser desondanks eiser niet voor een medisch onderzoek heeft uitgenodigd. Verweerder heeft hierdoor zowel in strijd met artikel 3.109, vijfde lid, van het Vb, als met zijn eigen beleid gehandeld.
6. In beroep heeft eiser alsnog een medisch onderzoek laten uitvoeren door iMMO. De rechtbank heeft de zaak aangehouden tot de resultaten van dit onderzoek bekend waren. Verweerder heeft op de iMMO-rapportage gereageerd en ter zitting hebben partijen hun standpunten hierover kunnen uitwisselen. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om het geconstateerde gebrek, te weten het niet aanbieden van een medisch onderzoek door Medifirst, te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.De rechtbank is namelijk van oordeel dat eiser door dit gebrek in de besluitvorming niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank ziet hierin wel aanleiding om verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten te veroordelen.
De problemen van eisers vader met Al Shabaab
7. Volgens eiser heeft hij in het nader gehoor en in de correcties en aanvullingen voldoende gedetailleerd en uitgebreid verteld over de functie van stamoudste die zijn vader vervulde. Eiser was niet aanwezig bij de werkzaamheden van zijn vader voor de verkiezingen en hij was nog jong, waardoor hij hier in redelijkheid niet meer over kon verklaren. Ook uit het Algemeen Ambtsbericht Somalië van 2017 blijkt dat stamoudsten betrokken zijn bij het complexe verkiezingsproces. Tevens wordt hierin melding gemaakt van de moord op een clanoudste op 31 mei 2017 in Mogadishu.Ook wordt in het ambtsbericht onderkend dat stamoudsten risico lopen van de zijde van Al Shabaab.Volgens eiser onderbouwt deze informatie zijn relaas. Verder heeft eiser in beroep een identiteitsbewijs van zijn vader overgelegd, wat heeft te gelden als nadere onderbouwing van de stelling dat hij stamoudste was.
8. Verweerder heeft het door eiser overgelegde identiteitsbewijs door Bureau Documenten laten onderzoeken. De echtheid van het document is daarmee bevestigd. Blijkens de vertaling van dit document staat hierop vermeld dat de vader van eiser als beroep ‘vredesstichter’ had. Hoewel de term ‘vredesstichter’ niet conflicteert met de (door eiser genoemde) taken van een stamoudste, stelt verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt dat hiermee niet bevestigd wordt dat eisers vader stamoudste was en daardoor problemen heeft gekregen met Al Shabaab.
Verweerder heeft in het bestreden besluit en in zijn verweerschrift gemotiveerd uiteengezet waarom eisers verklaringen onvoldoende zijn om aannemelijk te maken dat zijn vader stamoudste was en dat hij om die reden is vermoord door Al Shabaab. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in de Somalische cultuur veel belang wordt gehecht aan de positie van stamoudste, zodat van een zoon van een stamoudste mag worden verwacht dat hij gedetailleerde en inzichtelijke verklaringen kan afleggen over die functie en de werkzaamheden die daarbij horen. Ook mag verwacht worden dat eiser kan verklaren waarom zijn vader wegens die werkzaamheden in de negatieve aandacht is komen te staan van Al Shabaab. De verklaringen van eiser zijn in dat opzicht summier. Eiser was zestien jaar toen zijn vader als stamoudste werd verkozen en achttien jaar toen zijn vader zou zijn vermoord, dit is niet dusdanig jong dat verweerder van hem niet meer diepgang in zijn verklaringen mag verwachten. Verweerder heeft het relaas van eiser op dit punt dan ook niet ten onrechte niet geloofwaardig geacht.
De problemen van eiser met Al Shabaab
9. Eiser voert aan dat hij na de dood van zijn vader zelf ook problemen heeft gekregen met Al Shabaab. Hij stelt dat hij gevaar liep omdat [naam aanhanger] (aanhanger van Al Shabaab) zijn vader had laten vermoorden én hij de oudste zoon was van de stamoudste.Eiser weet niet waarom de problemen pas anderhalf jaar na de dood van zijn vader ontstonden, maar wel dat deze begonnen nadat hij de vrouw van [naam aanhanger] had gezien. Volgens eiser heeft hij bovendien consequent en afdoende gedetailleerd verklaard over de beschieting.
10. Hoewel de gestelde beschieting, mede gelet op de bevindingen uit de iMMO-rapportage, naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk kan worden geacht, is niet gebleken waarom eiser specifiek in de negatieve aandacht zou staan en van wie. Dat Al Shabaab het op hem gemunt had, is een slechts een vermoeden van eiser. Daarbij heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat zijn verklaringen op een aantal punten niet met elkaar stroken. Dat ziet onder meer op het tijdsverloop tussen het zien van de vrouw van [naam aanhanger] en de beschieting. Verder is van belang dat eiser in het nader gehoor heeft verklaard dat hij wegreed in zijn tuktuk nadat er een pistool op hem werd gericht, hij vervolgens beschoten werd en naar het ziekenhuis is gegaan. In de correcties en aanvullingen stelt eiser vervolgens dat zijn rechterarm ook door een kogel is geschampt. Blijkens de iMMO-rapportage heeft eiser bij dat onderzoek verklaard dat hij geraakt is door de kogel, vervolgens met zijn tuktuk tegen een muur is aangereden en bewusteloos is geraakt, waarna hij bijkwam in het ziekenhuis. Naast de schot- en schampwond zou hij door het incident ook een wond op zijn borstkas en zijn hoofd hebben. Gelet op deze inconsistenties in eisers verklaringen over de omstandigheden rond de beschieting en de verwondingen die hij daarbij zou hebben opgelopen, heeft verweerder het relaas van eiser ook op dit punt dan ook terecht niet geloofwaardig geacht.
11. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
12. Wegens de toepassing van artikel 6:22 van de Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten.
13. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpbvoor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1,5 punt voor het verschijnen op twee zittingen met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1).
14. De rechtbank ziet tevens aanleiding verweerder te veroordelen in de gemaakte kosten voor de iMMO-rapportage. Doordat verweerder eiser conform artikel 3.109, vijfde lid, van het Vb en zijn eigen beleid niet heeft uitgenodigd voor een onderzoek door Medifirst heeft eiser zich genoodzaakt gezien om iMMO in te schakelen. Eiser heeft met een factuur van iMMO onderbouwd dat de kosten € 5.460,00 bedragen.
15. Op grond van artikel 8:36, tweede lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 1, aanhef en onder b, en 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb, komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken. De rechtbank stelt vast dat in het Besluit tarieven in strafzaken 2003 voor het inschakelen van een deskundige zoals hier aan de orde geen speciaal tarief is bepaald. Op grond van artikel 6 van dit besluit geldt dan dat ten hoogste een tarief van € 142,75 per uur voor vergoeding in aanmerking komt. Uit de door eiser overgelegde factuur kan niet worden opgemaakt hoeveel uur aan het opstellen van het rapport is besteed. Nu eiser een bedrag van € 5.460,00 vergoed wil zien, komt dit neer op een tijdsbesteding van ruim 38,2 uur. Gelet op het rapport en de bijgaande leeswijzer, komt dit de rechtbank dit niet als onredelijk voor. Verweerder zal dan ook eveneens in deze kosten worden veroordeeld, zodat het totaalbedrag neerkomt op € 7.552,50 (€ 2.092,50 plus € 5.460,00).