ECLI:NL:RBDHA:2023:4781
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag voor machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel
In deze zaak heeft verzoeker op 19 december 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel voor zijn echtgenote en twee kinderen, ingediend op 7 april 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 28 februari 2023 de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf voor de genoemde gezinsleden ingewilligd. Vervolgens heeft verzoeker op 10 maart 2023 het beroep ingetrokken en verzocht om een veroordeling in de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat, op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak in de proceskosten kan worden veroordeeld. Aangezien verweerder de aanvraag van verzoeker heeft ingewilligd, is deze situatie van toepassing.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 418,50, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Dit bedrag is berekend op basis van een punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837, vermenigvuldigd met een wegingsfactor van 0,5, omdat het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, en is openbaar gemaakt op 23 maart 2023.