Op 15 maart 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak NL22.8741, waarin eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Krikke, een beroep heeft ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser stelde dat verweerder niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. Op 27 juli 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eiser wenste dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststelde en verweerder in de proceskosten veroordeelde. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting kwam, is het onderzoek gesloten zonder behandeling op zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet op tijd beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Verweerder heeft inmiddels een besluit genomen, waardoor de rechtbank niet meer hoeft op te dragen dat verweerder beslist. Het beroep is niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen belang meer heeft bij het oorspronkelijke beroep. De rechtbank heeft ook overwogen dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is, waardoor verweerder geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is bij te late beslissingen op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Het beroep tegen het inwilligend besluit is ongegrond verklaard.
Wat betreft de proceskosten heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder in de kosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, rekening houdend met de wegingsfactor. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.