ECLI:NL:RBDHA:2023:4753

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
AWB 23/752
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Turkse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het doel arbeid als zelfstandige. De aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen vanwege het niet betalen van leges. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden uitgezet voordat er op zijn beroep was beslist.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onverwijlde spoed aanwezig is, aangezien verzoeker een vordering van de politie had ontvangen waarin stond dat hij voor een bepaalde datum het land moest verlaten. De staatssecretaris heeft in het verweerschrift aangegeven zich niet te verzetten tegen het verzoek om een voorlopige voorziening, wat de voorzieningenrechter voldoende aanleiding gaf om het verzoek toe te wijzen. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat verzoeker niet mag worden uitgezet tot vier weken na de beslissing op het beroep met nummer AWB 23/751.

Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 837, en moet het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184 worden vergoed. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/752

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam 1], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F. Yildiz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gedeeltelijk gegrond verklaard en bepaald dat verzoeker niet in aanmerking komt voor de gevraagde vergunning.
Verzoeker heeft beroep (AWB 23/751) ingesteld tegen het bestreden besluit. Hij heeft verder op 25 januari 2023 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat hij niet wordt uitgezet voordat er op het beroep is beslist.
Op 27 maart 2023 heeft verzoeker de gronden van het verzoek ingediend. Op verzoek van de voorzieningenrechter heeft verweerder op 28 maart 2023 een verweerschrift uitgebracht.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Verzoeker stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Turkse nationaliteit te hebben.
2. Op 21 maart 2019 heeft verzoeker bij verweerder een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het doel ‘arbeid als zelfstandige bij de eenmanszaak [naam 2]’. Bij besluit van 17 juni 2019 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen en tegen verzoeker een terugkeerbesluit uitgevaardigd. Dit staat in rechte vast.
3. Vervolgens heeft verzoeker op 3 september 2019 bij verweerder een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het doel ‘arbeid als zelfstandige bij de eenmanszaak Asya Bakkerij & Restaurant [naam 3]’. Bij besluit van 13 november 2019 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij besluit van 9 maart 2020 heeft verweerder het daartegen door verzoeker gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit staat in rechte vast.
4. Daarna heeft verzoeker op 17 december 2020 bij verweerder een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het doel ‘arbeid als zelfstandige bij de eenmanszaak [naam 4]’. Bij besluit van 15 februari 2021 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Dit staat in rechte vast. Op 26 juli 2021 heeft verzoeker opnieuw een aanvraag ingediend voor hetzelfde verblijfsdoel. Bij besluit van 25 oktober 2021 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen en is tegen verzoeker een inreisverbod voor de duur van twee jaren uitgevaardigd. Dit staat in rechte vast.
5. In deze zaak gaat het om de derde aanvraag voor hetzelfde verblijfsdoel van verzoeker van 16 juni 2022. Bij besluit van 2 september 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag niet in behandeling genomen vanwege het niet betalen van leges.
6. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard ten aanzien van de leges. Verweerder heeft daartoe overwogen dat verzoeker bij de betaling van de leges een onjuist vorderingsnummer heeft vermeld waardoor de betaling niet kon worden herleid tot de aanvraag en dat deze fout voor rekening van verzoeker komt, maar dat er desondanks voor wordt gekozen om in het voordeel van verzoeker te overwegen. Verweerder is daarbij overgegaan tot het vergoeden van de proceskosten ter hoogte van € 597. Verder heeft verweerder overwogen dat verzoeker niet in aanmerking komt voor de door hem gevraagde vergunning omdat hij niet heeft vermeld welke nieuwe feiten en omstandigheden er zijn, omdat hij weliswaar enkele nieuwe stukken heeft overgelegd maar geen ondernemingsplan en omdat de door verzoeker overgelegde exploitatiebegroting en marketingplan niet zien op de onderneming ‘[naam 4]’.
7. Verzoeker voert in het kader van het verzoek om een voorlopige voorziening aan dat hij bij de betaling van de leges weliswaar bij het invorderingsnummer een cijfer teveel heeft vermeld, maar dat hij wel het juiste zaaknummer heeft vermeld. Verweerder heeft de aanvraag daarom ten onrechte niet in behandeling genomen, waardoor hem in strijd met de wet en de goede procesorde een bezwaarfase over de inhoud van de zaak is ontnomen. Hierbij wijst hij erop dat verweerder nu, anders dan voorheen, een mvv-vereiste hanteert terwijl hij een goed lopende onderneming heeft in Nederland. Daarnaast voert verzoeker aan dat hij wel degelijk alle vereiste documenten heeft overgelegd, waaronder een ondernemingsplan, belastingaanslagen en stukken waaruit blijkt dat zijn omdat is verdriedubbeld en dat hij meerdere werknemers in dienst heeft. Verweerder heeft dan ook ten onrechte een nova-toets aangelegd en ten onrechte geen advies ingewonnen bij het ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Ten slotte voert eiser aan dat hem een beroep op het driejarenbeleid toekomt omdat hij al drie jaar bezig is met het indienen van aanvragen, in welke periode hij rechtmatig verblijf heeft gehad.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
8. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
9. Bij de gronden van het verzoek heeft verzoeker een kopie van een vordering van de Politie Oost-Brabant van 9 maart 2023 overgelegd waaruit blijkt dat hij op 14 maart 2023 in persoon op het politiebureau aan de Mathildelaan 4 te Eindhoven moet verschijnen, dat hij daarbij een vliegticket naar Turkije moet tonen en dat hij vóór 30 maart 2023 een vlucht naar Turkije moet voltooien. Gelet hierop is de vereiste onverwijlde spoed aanwezig.
10. Verweerder heeft bij het verweerschrift meegedeeld zich niet te verzetten tegen het toewijzen van het verzoek om een voorlopige voorziening. Verweerder stelt dusdoende geen belang tegenover het spoedeisende belang van verzoeker. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter voldoende aanleiding om het verzoek op hierna te melden wijze toe te wijzen.
11. De voorzieningenrechter ziet in de toewijzing van het verzoek aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184 moet vergoeden. De proceskosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837 bestaande uit een punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en bepaalt dat verzoeker niet mag worden uitgezet tot vier weken nadat er op het beroep met nummer AWB 23/751 is beslist;
 veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten ter hoogte van € 837 (achthonderdzevenendertig euro);
 bepaalt dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht ter hoogte van € 184 (honderdvierentachtig euro moet vergoeden).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, op 28 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.