3.3.1.Feit 1
Op 14 november 2018 werd het levenloze lichaam van [slachtoffer] aangetroffen in zijn woning aan het [adres 2] . Vast staat dat [slachtoffer] om het leven is gekomen als gevolg van messteken in het hoofd, de hals, de borst, de linker bovenarm en het rechter onderbeen. Dit moet in ieder geval zijn gebeurd ná 9 november 2018, omdat hij op die dag nog op camerabeelden te zien is geweest. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het de verdachte is geweest die [slachtoffer] de dodelijke messteken heeft toegebracht.
De politie heeft langdurig en uitvoerig onderzoek gedaan naar de dood van [slachtoffer] . Er zijn geen getuigen die het steekincident hebben waargenomen. Ook heeft het forensisch onderzoek in de woning en aan het lichaam van [slachtoffer] geen aanwijzingen, zoals DNA-sporen of vingerafdrukken, opgeleverd die naar de dader zouden kunnen leiden.
De verdachte woonde ten tijde van het overlijden van [slachtoffer] schuin boven [slachtoffer] in hetzelfde appartementencomplex, in een woning aan het [adres 3] . In mei 2019 is de verdachte bij de politie in beeld gekomen door een belastende verklaring van [naam 1] , de toenmalige vriend van [naam 2] , de zus van de verdachte. Naar aanleiding van die verklaring is de verdachte aangehouden en zijn personen in de omgeving van de verdachte verhoord. Geen van hen heeft destijds belastend over de verdachte verklaard en na enkele weken is hij weer vrijgelaten. Begin 2021 is de verdachte wederom in beeld gekomen bij de politie in verband met de dood van [slachtoffer] , nadat [naam 1] opnieuw een belastende verklaring bij de politie had afgelegd. Vervolgens heeft de politie wederom personen in de omgeving van de verdachte verhoord. De ex-vriendin van de verdachte, [naam 3] , zijn ouders en zijn zus [naam 2] hebben in mei 2021 belastende verklaringen over de verdachte afgelegd. De verdachte is toen weer aangehouden. Nadat zijn ouders hun belastende verklaring hadden ingetrokken, is de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven.
De verdenking dat de verdachte betrokken is geweest bij de dood van [slachtoffer] berust dus – bij gebreke van objectief bewijs, zoals technisch of forensisch bewijs – alleen op getuigenverklaringen. De rechtbank zal moeten beoordelen of die verklaringen betrouwbaar zijn en of daaruit met voldoende zekerheid feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid op grond waarvan de betrokkenheid van de verdachte bij de dood van [slachtoffer] kan worden vastgesteld. Daarbij mogen – zeker nu er geen objectief bewijs voorhanden is – eisen worden gesteld aan de consistentie en accuratesse van de getuigenverklaringen en de mate waarin de verklaringen elkaar ondersteunen.
De rechtbank zal de belastende getuigenverklaringen hierna bespreken.
Verklaring [naam 3]
, de toenmalige vriendin van de verdachte, is de enige belastende getuige die uit eigen waarneming heeft verklaard over hetgeen zich zou hebben afgespeeld op de dagen rondom de dood van [slachtoffer] . Zij heeft daarover op 29 mei, 1 juni, 15 juni en 2 september 2021, dus tweeënhalf jaar nadat [slachtoffer] in zijn woning werd aangetroffen, het volgende verklaard. Zij en de verdachte woonden schuin boven [slachtoffer] en ondervonden veel geluidsoverlast van hem. Op een avond werd zij wakker van glasgerinkel en heeft zij de verdachte wakker gemaakt. Zij zagen dat een ruit in het portiek was gesneuveld en hoorden [slachtoffer] schreeuwen. De verdachte zei dat hij naar [slachtoffer] toe zou gaan om hem aan te spreken. Ongeveer vijf minuten later kwam de verdachte terug in de woning met bebloede handen en een bebloed mes met stukjes vlees eraan. De verdachte zei dat hij [slachtoffer] had vermoord en hem had gestoken in zijn arm, hart, nek en zijkant van zijn hoofd, aldus [naam 3] . [naam 3] is vervolgens ook bij de rechter-commissaris verhoord en is bij haar belastende verklaringen gebleven.
De enkele omstandigheid dat [naam 3] pas tweeënhalf jaar na het aantreffen van [slachtoffer] een belastende verklaring over de verdachte heeft afgelegd, nadat zij eerder anders had verklaard, maakt haar verklaring naar het oordeel van de rechtbank niet per definitie onbetrouwbaar. [naam 3] heeft daarover zelf verklaard dat zij eerder niet belastend durfde te verklaren, maar na verloop van tijd in gewetensnood kwam. Dit acht de rechtbank niet onaannemelijk.
De raadsvrouw heeft erop gewezen dat de verklaring van [naam 3] op een cruciaal onderdeel niet overeenkomt met andere onderzoeksresultaten in het dossier. [naam 3] heeft verklaard dat zij de dag na de nacht waarin de portiekruit was ingegooid contact heeft opgenomen met een glasherstelbedrijf. Dit moment is in de tijd te plaatsen, omdat uit het dossier blijkt dat op zaterdag 10 november 2018 om 19:15 uur een melding is gedaan bij een glasherstelbedrijf van een verbroken ruit in het portiek van het [adres 3] . Datzelfde weekend is een zogeheten noodvoorziening geplaatst. Uitgaande van de verklaring van [naam 3] dat de verdachte de nacht dat de portiekruit werd ingegooid naar de woning van [slachtoffer] is gegaan, zou [slachtoffer] in de nacht van vrijdag 9 op zaterdag 10 november 2018 om het leven zijn gebracht. Daartegenover staat echter het volgende. Om de laatste dagen van [slachtoffer] in kaart te brengen, heeft de politie navraag gedaan bij de Stichting Aandachtscentrum in Den Haag, waar [slachtoffer] regelmatig kwam. In de bezoekersregistratie van het Aandachtscentrum is ene ‘ [naam 4] ’ als aanwezig geregistreerd op 10 november 2018 in de ochtend. De medewerkers van het Aandachtscentrum hebben verklaard dat zij maar één [naam 4] kennen, dat dit [slachtoffer] is en dat de registratie betekent dat [slachtoffer] die dag in het Aandachtscentrum is geweest. Dit is tegenstrijdig met de verklaring van [naam 3] , die de dood van [slachtoffer] plaatst in de nacht van 9 op 10 november 2018, direct volgend op het ingooien van de portiekruit. De rechtbank ziet dit als een cruciaal onderdeel van de verklaring van [naam 3] , omdat het ingooien van de portiekruit volgens haar de aanleiding was voor de verdachte om naar de woning van [slachtoffer] te gaan.
Dit roept twijfel op over de juistheid van de verklaring van [naam 3] , wat betekent dat extra gewicht toekomt aan de vraag in hoeverre de verklaring van [naam 3] wordt ondersteund door ander bewijs.
Verklaringen van moeder en vader
[naam 5] , de moeder van de verdachte, heeft op 27 mei 2021 de politie gebeld met de mededeling dat zij haar zoon wilde aangeven, omdat hij iemand vermoord had. Diezelfde nacht nog is zij verhoord en heeft zij verklaard dat de verdachte kort na de dood van [slachtoffer] bij haar thuis kwam en haar vertelde dat hij [slachtoffer] had doodgemaakt met een mes. Uit onderzoek aan de telefoon van de verdachte is gebleken dat [naam 5] op de avond van 27 mei 2021, nog voordat zij de politie belde, WhatsApp-berichten aan de verdachte heeft gestuurd waarin stond: ‘we kunnen niet meer’, ‘ik ga kapot door iets waar ik niks aan kan doen’ en ‘daarom dus het doek is gevallen anders ga ik ook dood’.
[naam 6] , de vader van de verdachte, heeft op 29 juni 2021 verklaard dat de verdachte tegen hem heeft gezegd dat hij de buurman vermoord had. De verdachte zou hebben gezegd: ‘pa, ik heb wat stoms gedaan uh… ik heb iemand vermoord’. Uit onderzoek aan de telefoon van de verdachte blijkt dat [naam 6] hem op de avond van 27 mei 2021 een WhatsApp-bericht heeft gestuurd waarin stond: ‘ga je melden je moeder gaat eraan onderdoor’. Toen de verdachte vroeg waar dit over ging stuurde zijn vader terug: ‘ [slachtoffer] ’.
[naam 5] en [naam 6] hebben bij de rechter-commissaris hun bij de politie afgelegde belastende verklaringen ingetrokken. De rechtbank plaatst vraagtekens bij deze intrekking. Ten eerste omdat de reden die zij hebben gegeven waarom zij eerder belastend hebben verklaard, de rechtbank niet overtuigt. Zij zouden belastend hebben verklaard omdat hun dochter [naam 2] dat ook had gedaan en zij haar kinderen kwijt zou raken als zou uitkomen dat zij had gelogen over de betrokkenheid van de verdachte bij de dood van [slachtoffer] . De rechtbank kan dit moeilijk volgen. Ten tweede geven de hevig geëmotioneerde toestand van [naam 5] toen zij haar belastende verklaring aflegde bij de politie en de WhatsApp-berichten die zij en [naam 6] onbespied aan de verdachte dachten te sturen, de rechtbank de indruk dat zij er daadwerkelijk van overtuigd waren dat hun zoon [slachtoffer] om het leven had gebracht. Daarbij komt dat het intrekken van hun belastende verklaringen ook zeer wel kan zijn ingegeven door spijt, nadat zij hadden vernomen dat hun zoon was aangehouden.
Ook als aan de intrekking voorbij wordt gegaan en de rechtbank uitgaat van hun belastende verklaringen, laat dit echter onverlet dat [naam 5] noch [naam 6] uit eigen waarneming heeft kunnen verklaren dat de verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Hoogstens kan gezegd worden dat zij er (op enig moment) van overtuigd zijn geweest dat de verdachte [slachtoffer] om het leven had gebracht. Dit op basis van een (vermeende) bekentenis tegenover hen door de verdachte, die ook niet zonder meer hoeft te kloppen. Het waarheidsgehalte van die bekentenis konden [naam 5] en [naam 6] immers niet nagaan. Om deze redenen bieden deze verklaringen maar in zeer beperkte mate steun aan de verklaring van [naam 3] .
Verklaringen van [naam 2] en [naam 1]
[naam 2] , de zus van de verdachte, en [naam 1] , haar partner, hebben beiden – kort gezegd – verklaard dat zij hebben gehoord dat de verdachte [slachtoffer] heeft gedood. De rechtbank is van oordeel dat hun verklaringen niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd, omdat deze verklaringen onvoldoende betrouwbaar zijn. De verklaringen van [naam 2] zijn op cruciale onderdelen tegenstrijdig, namelijk van wie en waar zij zou hebben gehoord dat de verdachte [slachtoffer] zou hebben gedood. Bij de politie heeft zij verklaard dat zij dit van de verdachte heeft gehoord en bij de rechter-commissaris heeft zij verteld dat zij dit van haar moeder heeft gehoord, die het op haar beurt weer van de verdachte had gehoord. Om die reden acht de rechtbank de verklaringen van [naam 1] ook niet voldoende betrouwbaar, nu zijn verklaringen slechts berusten op wat hij van [naam 2] zou hebben gehoord.
Conclusie
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de belastende getuigenverklaringen, in onderling verband en samenhang bezien, te veel twijfel laten bestaan over de toedracht. De verklaring van [naam 3] , de enige getuige die uit eigen wetenschap heeft kunnen verklaren, is op een cruciaal onderdeel tegenstrijdig met andere onderzoeksresultaten. Haar verklaring vindt in onvoldoende mate steun in de andere getuigenverklaringen, voor zover die bruikbaar zijn voor het bewijs. Bij gebrek aan enig ander bewijs, is de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om te kunnen vaststellen dat de verdachte degene is die [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
3.3.2.Feit 2
Op 29 oktober 2018 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van diefstal uit zijn woning aan het [adres 2] van (onder andere) een televisie, een zwaard, een dvd-speler en een camera, gepleegd op 19 oktober 2018. Volgens [slachtoffer] was er geen braakschade aan de woning. Wel noemt hij in zijn aangifte dat ‘de buren van nummer 21’ een sleutel van zijn woning hadden.
[naam 7] , een buurtbewoner, heeft verklaard dat hij in de woning van de verdachte en [naam 3] aan het [adres 3] een televisie, een dolk en een samoeraizwaard heeft gezien waarvan de verdachte gezegd zou hebben dat hij deze spullen van [slachtoffer] had gestolen vanwege geldnood en de overlast die [slachtoffer] veroorzaakte. De partner van [naam 7] , [naam 8] , heeft verklaard dat zij op enig moment geen televisie meer zag staan in de woning van [slachtoffer] en daarna een nieuwe televisie zag in de woning van de verdachte. Zij zou van [naam 3] hebben gehoord dat de verdachte had gezegd dat hij de televisie en een zwaard had gestolen van [slachtoffer] .
Er is onderzoek gedaan naar (foto’s van) de televisie in de woning van de verdachte, maar dit bleek een andere televisie te zijn dan was weggenomen bij [slachtoffer] . Ook zijn de dvd-speler en camera die [slachtoffer] in zijn aangifte heeft genoemd niet bij de verdachte aangetroffen. Bij de verdachte zijn wel zwaarden aangetroffen, maar niet is vast komen te staan dat dit de zwaarden waren die bij [slachtoffer] zijn weggenomen.
Nu er geen ooggetuigen zijn van de diefstal en niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte de uit de woning van [slachtoffer] gestolen goederen op enig moment in zijn bezit heeft gehad, zal de rechtbank de verdachte ook van het onder 2 ten laste gelegde feit vrijspreken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.