ECLI:NL:RBDHA:2023:4707

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
NL22.19858
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake aanvraag verblijfsdocument op basis van afgeleid verblijfsrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot afgifte van een document op basis van artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 beoordeeld. Eiser, met de Surinaamse nationaliteit, heeft op 30 november 2020 een aanvraag ingediend, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 14 oktober 2021 is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 9 maart 2023 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser geen procesbelang meer heeft, omdat hij inmiddels in België verblijft en daar een vergelijkbare aanvraag heeft ingediend.

De rechtbank overweegt dat eiser in België een aanvraag heeft ingediend voor een verblijfskaart als familielid van een Unieburger, en dat er momenteel een onderzoek loopt naar de erkenning van zijn kind in Nederland. De rechtbank concludeert dat, hoewel eiser tijdelijk verblijf heeft in België, dit niet gelijkstaat aan een materieel verblijfsrecht. De rechtbank stelt vast dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, gezien zijn afwezigheid op de zitting en het feit dat hij een vergelijkbare aanvraag in België heeft ingediend.

Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Dielemans-Goossens, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.19858

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [vk-nummer]
(gemachtigde: mr. N. van Bremen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R. Mustafa).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. De staatssecretaris heeft deze aanvraag van 30 november 2020 met het primaire besluit van 14 oktober 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 8 september 2022 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De gemachtigde van de staatssecretaris is wel verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Aanvraag
1. Eiser heeft de Surinaamse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum 1] . Hij verblijft in Nederland en heeft een relatie met [persoon A] . Zij heeft de Nederlandse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum 2] . Eiser heeft op 30 november 2020 de onderhavige aanvraag ingediend. Hij stelt dat hij op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en het arrest Chavez-Vilchez van 10 mei 2017 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof), ECLI:EU:C:2017:354, een afgeleid verblijfsrecht heeft van zijn minderjarige Nederlandse kind, [naam kind 1] , geboren op [geboortedatum 3] 2020, en zijn minderjarige Nederlandse stiefkinderen, [naam kind 2] , geboren op [geboortedatum 4] 2005 en [naam kind 3] , geboren op [geboortedatum 5] 2010.
Bestreden besluit
2. Bij primair besluit, gehandhaafd bij bestreden besluit, heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen. Volgens hem ontleent eiser geen verblijfsrecht aan het arrest Chavez-Vilchez en artikel 20 van het VWEU. Daarbij stelt verweerder zich onder verwijzing naar zijn beleid in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van zijn minderjarige Nederlandse (stief)kinderen verricht (voorwaarde c. in het beleid) en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat tussen hem en zijn (stief)kinderen sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat de kinderen gedwongen zouden zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd (voorwaarde d. in het beleid).
Procesbelang
3. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij het beroep, omdat uit een door de staatssecretaris overgelegd memo van 3 maart 2023 volgt dat eiser inmiddels in België verblijft.
3.1.
Uit de memo van 3 maart 2023, afkomstig van de liaisonambtenaar bij de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) in België, volgt dat eiser aan de AVIM heeft laten weten dat hij in België woont en daar een verblijfsaanvraag heeft ingediend. Naar aanleiding daarvan heeft de liaisonambtenaar aan de Belgische collega’s van de DVZ gevraagd of eiser verblijfsrecht heeft in België. De DVZ heeft geantwoord dat eiser op 27 oktober 2022 een aanvraag bij de gemeente Retie in België heeft ingediend voor een verblijfskaart als familielid van een Unieburger, in de hoedanigheid van vader van een minderjarige Unieburger (met referentiepersoon: zoon [naam zoon] ). De DVZ geeft aan dat er momenteel een onderzoek in België loopt naar de erkenning van het kind in Nederland.
Er werd advies gevraagd aan het parket, maar op 3 maart 2023 was daar nog geen antwoord op ontvangen. De procedure van eiser voor de verblijfskaart is dus nog hangende. In afwachting van een beslissing heeft eiser een Attest van Immatriculatie (oranje kaart) ontvangen op 2 december 2022, geldig tot 26 april 2023. Dit houdt in dat eiser tijdelijk verblijf heeft in afwachting van een beslissing. Eiser staat samen met de Nederlandse partner en kind ingeschreven op een adres in Retie, aldus de memo.
3.2.
De staatssecretaris heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat er geen procesbelang meer is bij het beroep, omdat eiser in België een verblijfsrecht heeft en zijn kind daardoor niet wordt gedwongen de Unie te verlaten, terwijl dit wel een vereiste is in het arrest Chavez-Vilchez. De rechtbank volgt dat standpunt niet, omdat het in België vooralsnog gaat om een tijdelijk procedureel verblijfsrecht en dus niet om een materieel verblijfsrecht. Als de Belgische autoriteiten een beslissing op de aanvraag hebben genomen, heeft eiser mogelijk geen verblijfsrecht meer en wordt zijn kind mogelijk alsnog gedwongen de Unie te verlaten.
3.3.
De rechtbank acht echter wel van doorslaggevend belang dat eiser in België een vergelijkbare aanvraag heeft ingediend als waar het in de onderhavige procedure om gaat. Ook in België gaat het gelet op de hiervoor genoemde memo om een aanvraag die gelijk te stellen is met de onderhavige Chavez-procedure. Omdat eiser die vergelijkbare aanvraag in België heeft ingediend en daar ook met zijn zoon [naam zoon] staat ingeschreven, stelt hij kennelijk geen prijs meer op een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet naar de zitting gekomen en zij hebben ook anderszins niet op de hiervoor genoemde memo gereageerd. De rechtbank ziet onder die omstandigheden niet in welk procesbelang nog resteert. Gelet op deze stand van zaken gaat de rechtbank ervan uit dat eiser geen prijs meer stelt op een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.

Conclusie en gevolgen

4. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Het beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Dielemans-Goossens, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.