ECLI:NL:RBDHA:2023:4700

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
NL22.20570
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Rwandese burger met vrees voor vervolging door de autoriteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Rwandese eiser die vreesde voor vervolging door de Rwandese autoriteiten. De eiser, geboren in 1988, had op 24 januari 2022 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelde dat hij vanwege zijn Hutu-achtergrond, zijn geloof als Jehova's getuige en zijn weigering om zich aan te sluiten bij de politieke partij RPF, in de negatieve aandacht van de autoriteiten stond. Eiser voerde aan dat hij sinds 2018 werd gevolgd door spionnen en dat hij op 8 maart 2019 door soldaten was aangevallen, vermoedelijk in opdracht van de overheid. Na deze aanval besloot hij te vertrekken uit Rwanda en kwam hij uiteindelijk in Nederland terecht op basis van een studievisum.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser tijdens zijn verblijf in Nederland intimiderende berichten op zijn telefoon ontving, wat zijn vrees voor vervolging versterkte. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, onvoldoende gemotiveerd had gesteld dat er geen reëel risico op ernstige schade was bij terugkeer naar Rwanda. De rechtbank vond dat de verweerder niet voldoende had onderbouwd dat de bedreigingen van de buurman en de ontvangen Whatsapp-berichten niet van de Rwandese autoriteiten afkomstig waren. Dit leidde tot een motiveringsgebrek in het besluit van de verweerder.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.674,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.20570

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.K. Ruijzendaal).

ProcesverloopBij besluit van 15 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Rutayberana. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1988 en heeft de Rwandese nationaliteit.
Eiser heeft op 24 januari 2022 zijn asielaanvraag ingediend. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat hij in de negatieve aandacht staat van de autoriteiten omdat hij Hutu is, Jehova’s getuige is en omdat hij zich niet wilde aansluiten bij de politieke partij RPF. Eiser merkte dat hij vanaf 2018 in de gaten werd gehouden door spionnen en besloot dat hij uit Rwanda wilde vertrekken. Op 8 maart 2019 is eiser aangevallen door soldaten en hij vermoedt dat de aanval in opdracht van de autoriteiten was wegens de aanvraag van een paspoort. Eiser is vervolgens op verschillende plaatsen gaan wonen totdat hij op 28 september 2020 op basis van een studievisum naar Nederland kon vertrekken. Hij heeft tijdens zijn verblijf in Denemarken intimiderende berichten op zijn telefoon ontvangen. Eiser vreest bij terugkeer naar Rwanda te worden gedood in opdracht van de overheid, die in hun strijd om de macht andersdenkenden willen uitschakelen.
Het bestreden besluit
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit, herkomst en religie;
Eiser heeft in de negatieve aandacht gestaan van lokale en buitenlandse informanten;
Eiser is op 8 maart 2019 aangevallen door soldaten;
Eiser wordt gediscrimineerd vanwege zijn Hutu afkomst.
Verweerder acht het eerste en het vierde relevante element geloofwaardig. De
overige relevante elementen acht verweerder deels geloofwaardig. Verweerder acht niet geloofwaardig dat de voorvallen als op hem persoonlijk gerichte bedreigingen van de zijde van de autoriteiten en daarmee als daden van vervolging moeten worden aangemerkt. Wat betreft de berichten op de telefoon acht verweerder niet aannemelijk dat deze van de overheid afkomstig zijn. Verweerder concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Rwanda een gegronde vrees heeft voor vervolging door de autoriteiten. Ook heeft eiser volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een reëel risico op ernstige schade.
Aandacht van de lokale en buitenlandse informanten
4. Eiser is het niet met verweerder eens en voert aan dat de persoonlijke bedreiging wel degelijk is verbonden met de Rwandese autoriteiten. Eiser benadrukt dat de problemen met de buurman verder reikten dan enkel beledigingen over zijn afkomst. Zijn buurman was gedurende de verkiezingstijd politiek actief en had in die periode veel geld waaruit kon worden afgeleid dat hij een bijzondere taak of functie had. Eiser stelt dat de problemen met de buurman de oorzaak zijn geweest dat hij in de verhoogde aandacht kwam te staan bij de autoriteiten. Ook voert eiser aan dat verweerder ten onrechte stelt dat de aanval door de soldaten niet in opdracht van de Rwandese overheid is geweest. Eiser heeft immers uitgelegd dat vanwege zijn profiel (etniciteit, religie, opleiding, wens om politiek neutraal te blijven) hij een doelwit is geworden bij de Rwandese autoriteiten. Ten aanzien van de Whatsappberichten voert eiser aan dat ook deze afkomstig zijn van de Rwandese autoriteiten. Eiser stelt dat hij berichten ontving van een onbekend nummer op het moment dat hij het contact met zijn klasgenoot verbrak. Eiser benadrukt dat zijn klasgenoot lid is van de RPF en uitvoerend secretaris is van Kaniga sector. Daaruit leidt eiser af dat zijn klasgenoot aanhanger is van de Rwandese autoriteiten en mogelijk daarmee gelieerd is.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder de gebeurtenissen uit eisers asielrelaas, te weten de problemen met de buurman, de mishandeling door soldaten en de bedreigingen op zijn telefoon, op zichzelf geloofwaardig acht. Verweerder acht echter niet aannemelijk dat deze als concrete, op de persoon van eiser gerichte, bedreigingen van de zijde van de Rwandese autoriteiten kunnen worden aangemerkt.
6. Ten aanzien van de problemen met de buurman van eiser overweegt de rechtbank dat verweerder onvoldoende gemotiveerd tot de conclusie is gekomen dat de bedreiging door de buurman niet van de zijde van de Rwandese overheid kan worden aangemerkt. Eiser heeft namelijk niet alleen, zoals verweerder opmerkt, verklaard dat het conflict ontstond vanwege zijn Hutu-achtergrond (discriminatie), maar eiser heeft ook de context van de opmerkingen geschetst. Namelijk dat het gesprek ging over kwalificaties over de Hutu-bevolking, wat daarover niet gezegd mag worden om niet als tegenstander van het regime te worden aangemerkt en dat hij feitelijk bespioneerd en gecontroleerd werd door de buurman. De context die eiser schetst, namelijk dat Rwandese mensen bang zijn voor elkaar en dat er veel lokale spionnen zijn in Rwanda, past in het beeld dat de overheid de eigen bevolking controleert en intimideert. Uit onder meer het rapport van Freedom House: Freedom in the world 2022 Rwanda blijkt dat informanten in de burgermaatschappij infiltreren waardoor, naast door de inzet van digitale middelen, de meningsuiting verder wordt ontmoedigd. Zonder nadere overwegingen over de verklaringen van eiser tegen deze achtergrond, mocht verweerder niet tot de conclusie komen dat de buurman geen connectie heeft met de Rwandese autoriteiten. Dit levert een motiveringsgebrek op.
7. Ten aanzien van de Whatsappberichten op eisers telefoon is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich eveneens onvoldoende gemotiveerd op het standpunt stelt dat niet aannemelijk is dat de Whatsappberichten van de Rwandese autoriteiten afkomstig zijn. In de algemene informatie over Rwanda, onder meer het rapport van Freedom House: Freedom in the world 2022 (D4), blijkt dat er sprake is van (zware) “electronic surveillance” inclusief het hacken van telecommunicatienetwerken en dat spionage software is geïnstalleerd. Ook uit het US Department of State (USDOS) Country Reports, Rwanda van 2021 komt naar voren dat het monitoren en intimideren van Rwandezen (ook) in het buitenland doorgaat, onder andere door middel van digitale dreigementen en spyware aanvallen. Verder is in het rapport van Amnesty International 2021/22 gerapporteerd dat meer dan 3,500 telefoonnummers van Rwandezen mogelijk doelwit waren van spyware. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat aangenomen wordt dat de klasgenoot aanhanger is van de Rwandese autoriteiten en mogelijk daarmee gelieerd is, maar verweerder stelt vervolgens zonder toereikende motivering dat niet aannemelijk is dat deze berichten mogelijk van de Rwandese autoriteiten afkomstig zijn. Gelet op de informatie uit de openbare bronnen en de verklaringen van eiser heeft verweerder niet zonder een nadere motivering mogen stellen dat het contact kennelijk door een voormalige klasgenoot tot stand is gekomen en er een relevant onderscheid is tussen spam/malware en intimiderende berichten. De conclusie dat er geen relatie is tussen deze berichten en de Rwandese autoriteiten is onvoldoende gemotiveerd.
8. Ten aanzien van de aanval door de soldaten overweegt de rechtbank dat verweerder heeft mogen concluderen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit een op eiser gerichte actie van de zijde van de Rwandese autoriteiten betrof. Eiser legt een verband tussen het aanvragen van zijn paspoort en de aanval door de soldaten en volgens hem is de aanval in opdracht van de Rwandese autoriteiten gebeurd. De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat dit enkel een vermoeden is en dat niet aannemelijk is gemaakt dat de aanval op eiser persoonlijk is gericht. Eiser heeft bij het nader gehoor [1] verklaard dat hij niet weet waarom hij is aangehouden en dat er in deze periode ook veel aanvallen van rebellen in de regio voorvielen. Nu dit enkel een vermoeden van eiser betreft heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat de aanval door de soldaten in opdracht van de Rwandese autoriteiten is geweest.

Vluchtelingschap

9. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 6 en 7 is overwogen kleeft aan het besluit een motiveringsgebrek wat betreft de vraag of eiser voor vervolging heeft te vrezen op grond van zijn relaas. Dit leidt evenwel niet tot de conclusie dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet voor vervolging heeft te vrezen. Verweerder heeft bij zijn conclusie namelijk terecht mede in overweging genomen dat eiser na de problemen met de buurman in 2018 en de aanval door de soldaten in maart 2019 nog geruime tijd in Rwanda heeft gewoond tot 28 september 2020. Eiser heeft verder verklaard dat hij zijn buurman heeft vermeden en dat hij na de aanval door de soldaten weer naar huis is gegaan. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij voorzichtig was en ergens ging onderduiken, maar uit zijn verklaringen komen geen omstandigheden naar voren waaruit kan worden afgeleid dat de dreigementen een directe aanleiding zijn geweest voor hem om onder te duiken. Eiser heeft immers verklaard dat hij een jaar na de dreigementen van zijn buurman pas is verhuisd en dat het conflict met de buurman geen directe aanleiding is geweest voor zijn verhuizing. Ook heeft eiser sinds de aanval in maart 2019 geen problemen meer ondervonden tot aan zijn vertrek op 28 september 2020 en is hij – nadat hij op 19 september 2019 in het bezit is gesteld van een paspoort – niet direct uitgereisd. Ook heeft verweerder in hetgeen eiser heeft gesteld over zijn profiel als zijnde een Hutu, Jehova’s getuige en zijn wens om geen lid van de RPF te zijn, geen aanleiding hoeven zien om aan te nemen dat eiser als vluchteling moet worden aangemerkt. Dat eiser voorzichtig moest zijn om uit de problemen te blijven, hoefde verweerder niet tot een ander oordeel te brengen. Een dergelijke opstelling komt namelijk overeen met het beeld uit de algemene informatie over Rwanda dat de controle en intimidatie van de zijde van het regime zodanig sterk is dat Rwandezen zich een behoorlijk grote mate van zelfcensuur opleggen. Hoe zorgelijk en vrijheidsbeperkend ook, verweerder stelt terecht dat de situatie van eiser zich hier niet onderscheidt van andere Rwandezen en dat de situatie van eiser onvoldoende is om vrees voor vervolging door de Rwandese autoriteiten aan te nemen. Daar komt bij dat verweerder terecht bij zijn beoordeling heeft betrokken dat eiser uiteindelijk een paspoort heeft aangevraagd en verkregen en dat hij legaal het land is uitgereisd, in het bezit is van een paspoort en een visum. Dat eiser dit paspoort online heeft aangevraagd en de aanvraag in een andere plaats – waar eiser niet bekend was – is gedaan, maakt het oordeel niet anders. Immers, verweerder mocht ervan uitgaan dat de Rwandese autoriteiten ook dan de desbetreffende controle op persoonsgegevens en op in- en uitreizen uitvoeren.
10. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
Reëel risico op ernstige schade
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. Daartoe overweegt de rechtbank dat met de ontoereikende motivering van verweerder over de afzender van de Whatsappberichten, het gezien de inhoud van deze berichten en de omstandigheid dat eiser heeft gezien dat zijn locatie met een nummer in zijn thuisland was gedeeld, de mogelijkheid open blijft dat de Rwandese autoriteiten op de hoogte zijn van eisers verblijf in het buitenland en zijn hier ingediende asielaanvraag. De algemene informatie schetst immers een beeld van controle en intimidatie waar Rwandezen in de diaspora ook mee te maken krijgen. Gezien de extreem brede kijk op wat afwijkende meningen zijn en de pogingen om de diaspora te controleren [2] en de “vermeende” opposanten waarvan in het Thematisch Ambtsbericht sprake is, is niet op voorhand onaannemelijk dat het aanvragen van asiel (door een Rwandees met een Hutu-afkomst) als een oppositionele daad wordt gezien. Daar komt bij dat verweerder kennelijk geen oordeel heeft gevormd over de situatie waarmee eiser bij terugkeer wordt geconfronteerd. Eiser heeft daarbij onder meer gewezen op de visie van de door Vluchtelingenwerk als deskundig beschouwde Jeroen Corduwener , die heeft aangegeven dat bij terugkeer een ondervraging zal plaatsvinden over waarom eiser het land heeft verlaten. Gelet hierop is de conclusie van dit deel van het besluit onvoldoende is gemotiveerd en heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheden van eiser bij terugkeer naar Rwanda.
Conclusie
12. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en vernietigt het bestreden besluit wegens een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien omdat het aan verweerder is om opnieuw een beoordeling te maken. De rechtbank draagt verweerder daarom op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Pagina 18 van het rapport van het nader gehoor.
2.Freedom house: Out of Sight, Not Out of Reach, februari 2021, p 22..