ECLI:NL:RBDHA:2023:4693

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
NL23.3635
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Marokkaanse eiser op grond van ongeloofwaardig asielrelaas en veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Marokkaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld, maar beide partijen zijn niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft zich eerst gebogen over de vraag of eiser procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, gezien het feit dat hij op 28 februari 2023 met onbekende bestemming is vertrokken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris zich op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. Eiser heeft aangevoerd dat hij een Zouhri-kind is en dat hij twee keer is ontvoerd vanwege speciale kenmerken op zijn handen en voeten. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk in gevaar is en dat Marokko als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft de verklaringen van eiser als te summier en ongeloofwaardig beoordeeld, en heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag als kennelijk ongegrond kon worden afgewezen.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat er geen sprake is van onzorgvuldigheid in de besluitvorming van de Staatssecretaris. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat zijn situatie vergelijkbaar is met die van andere kwetsbare groepen in Marokko, zoals LHBTI's. De rechtbank heeft de aanvraag van eiser afgewezen en het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3635

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M.K. Ruizendaal).

ProcesverloopBij besluit van 2 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.3637 op 2 maart 2023 op zitting behandeld. Partijen zijn, met voorgaande kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

Overwegingen

Inleiding
Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2000. Hij heeft op 29 december 2022 zijn asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij twee keer in Marokko is ontvoerd vanwege een speciale tekening in zijn hand en voeten.
Het bestreden besluit
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Twee ontvoeringen vanwege speciale tekening in zijn hand.
Verweerder acht het eerste relevante element geloofwaardig. Het tweede relevante element acht verweerder niet geloofwaardig. Daartoe overweegt verweerder dat eiser vage en bevreemdingwekkende verklaringen heeft afgelegd over wanneer de twee ontvoeringen hebben plaatsgevonden. Verweerder stelt dat van eiser verwacht mag worden meer specifiek en concreet te verklaren. Verweerder stelt verder dat ook niet aannemelijk is waarom de ontvoerders eiser moesten hebben. De ontvoerders kenden eiser niet en hadden hem nog nooit eerder gezien. Ook heeft eiser pas in de zienswijze gesteld dat hij een Zouhri-kind is en verweerder stelt dat eiser alleen heeft verklaard dat hij een bepaalde lijn heeft op zijn hand en een teken heeft op zijn voeten. Van eiser had verwacht mogen worden hier meer over te verklaren. Volgens verweerder is ook niet aannemelijk dat eiser een reëel risico loopt om bij terugkeer te worden vermoord. Eiser heeft immers na de ontvoeringen nog twee jaar in Marokko kunnen blijven zonder problemen. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat de omstandigheid dat eiser niet meteen asiel heeft aangevraagd verder afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. Eiser heeft namelijk drie jaar geleden Marokko verlaten en heeft vervolgens in Spanje, Frankrijk en België verbleven. Van eiser mag verwacht worden dat hij meteen asiel aanvraagt in een Europees land. Verweerder stelt verder dat Marokko is aangemerkt als een veilig land van herkomst en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er aanleiding is om aan te nemen dat Marokko ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt.
Procesbelang
3. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
4. Verweerder heeft op 1 maart 2023 een bericht in het digitale dossier geüpload waaruit blijkt dat eiser sinds 28 februari 2023 met onbekende bestemming is vertrokken. Uit dat bericht blijkt dat eiser op 28 februari 2023 zelfstandig zijn woonruimte heeft verlaten. De rechtbank acht deze termijn te kort om ervan uit te gaan dat eiser geen procesbelang heeft bij zijn beroep.
Geloofwaardigheid asielrelaas
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat hij pas in de zienswijze naar voren heeft gebracht dat hij een Zouhri-kind is. Hij heeft dit namelijk reeds bij de correcties en aanvullingen naar voren gebracht. Verweerder heeft dit ten onrechte niet meegenomen in het besluit. Ook komen de verklaringen van eiser tijdens het gehoor overeen met de kenmerken van een Zouhri-kind, namelijk bepaalde lijnen in hun handen/ voeten. Verder stelt eiser dat hij geen wisselende of bevreemdingwekkende verklaringen heeft afgelegd over wanneer de ontvoeringen hebben plaatsgevonden is het aannemelijk dat de ontvoerders op enig moment de tekeningen op zijn handen/voeten hebben gezien. Verweerder lijkt zich niet te realiseren dat het om uiterlijke kenmerken gaat bij eiser waardoor hij gevaar loopt. Verder stelt eiser dat hij niet weet waarom hij is vrijgelaten maar, denkt dat er een verband is tussen zijn vrijlating en gehuil en geschreeuw. Eiser stelt verder dat hij na de ontvoering altijd voorzichtig heeft moeten leven. Hij moest erop letten dat mensen zijn uiterlijke kenmerken niet in verband brachten met Zouhri-kinderen en hij was altijd op zijn hoede. Ten aanzien van de getuigen voert eiser aan dat de mensen op straat niet mee wilden naar het politiebureau om te getuigen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser weliswaar bij de correcties en aanvullingen naar voren heeft gebracht dat hij een Zouhri-kind is, tegelijkertijd met de zienswijze, maar dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij twee keer is ontvoerd vanwege speciale tekeningen op zijn hand en voet. Verweerder stelt terecht vast dat eiser zeer summier heeft verklaard over het zijn van een Zouhri-kind en dat eiser alleen heeft verklaard dat hij een bepaalde lijn heeft en een teken op zijn voeten. Dat de ontvoerders op enig moment zijn handen en voeten hebben gezien, is een verklaring over wat achteraf, na de ontvoering gebeurd zou kunnen zijn, maar daarmee is niet een aannemelijke verklaring gegeven over de reden van de gestelde ontvoeringen zelf. Ook de stelling van eiser dat hij altijd op zijn hoede was en voorzichtig moest leven, heeft verweerder niet aannemelijk hoeven te vinden. Verweerder stelt terecht dat eiser nog jaren zonder problemen heeft gewoond en (tot aan zijn vertrek) heeft gewerkt in Marokko en dat hiermee niet aannemelijk is dat eiser in die periode voorzichtig heeft geleefd. Verweerder heeft verder in aanmerking mogen nemen dat eiser zich jarenlang niet in andere Europese landen heeft gemeld met een asielaanvraag. Van eiser mag immers verwacht worden dat hij bij een reëel vluchtgevaar meteen bescherming aanvraagt. De rechtbank volgt verweerder dat het wachten met het doen van een asielaanvraag, in dit geval bijna drie jaar, afbreuk doet aan de gestelde vrees van eiser. Van een motiveringsgebrek is geen sprake. Hetgeen overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Veilig land van herkomst
7. Eiser is van mening dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij niet in aanmerking komt voor bescherming in Nederland. Gelet op de individuele situatie van eiser is het enkele feit dat Marokko als veilig land van herkomst wordt beschouwd ontoereikend om de aanvraag als kennelijk ongegrond te verklaren. Uit C2/7.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) blijkt dat verweerder moet meewegen of het betreffende land in de praktijk verplichtingen uit de relevante mensenrechtenverdragen naleeft. Eiser stelt dat niet blijkt dat Marokko altijd de verplichtingen niet naleeft. Eiser meent dat zijn situatie vergelijkbaar is met LHBTI’s in Marokko en dat hij gevaar oploopt vanwege zijn uiterlijke kenmerken. Ook merkt eiser op dat hij bij beide ontvoeringen bescherming heeft gezocht bij de autoriteiten, maar dat deze hem geen bescherming hebben geboden.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Marokko bij terugkeer in zijn geval niet veilig is. Verweerder heeft de gestelde problemen van eiser immers niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht en daarnaast ook terecht overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij hem geen mogelijkheid bestaat om zo nodig de bescherming van de Marokkaanse autoriteiten in te roepen. Dat eiser naar het politiebureau is geweest en niet werd geholpen, betekent niet dat Marokko zijn verplichtingen niet naleeft. Dat de politie hem heeft gevraagd om bewijzen te geven dat hij is ontvoerd, wil niet zeggen dat de politie niet bereid was eiser verder te helpen. Ook is er geen objectieve aanleiding om te veronderstellen dat eisers situatie vergelijkbaar is met die van de leden van de LHBTI gemeenschap in Marokko.
Zorgvuldigheidsbeginsel
9. Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is genomen. Volgens eiser zijn niet alle naar voren gebrachte verklaringen door verweerder meegenomen in de besluitvorming en ontbreekt er een motivering voor het niet aannemen van de door eiser naar voren gebrachte verklaringen, correcties en aanvullingen.
10. De rechtbank is van oordeel dat van onzorgvuldigheid geen sprake is. De correcties en aanvullingen zijn tegelijkertijd met de zienswijze ingebracht. Met de terechte overweging dat de essentiële verklaringen te summier zijn, heeft verweerder geen consequentie hoeven verbinden aan het enkel noemen van Zouhri en herhalen dat hij tweemaal ontvoerd was. Eiser stelt weliswaar dat het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden, maar de rechtbank is gelet op wat hiervoor is overwogen van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder de verklaringen van eiser niet zorgvuldig heeft betrokken bij zijn besluitvorming.
Conclusie
11. De rechtbank concludeert dat verweerder het asielrelaas van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
12. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr.S. Sari, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.