ECLI:NL:RBDHA:2023:4687

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
Nl23.3633
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Marokkaanse eiser wegens ongeloofwaardig asielrelaas en procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Marokkaanse nationaliteit, zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld, maar beide partijen zijn niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft overwogen dat eiser procesbelang heeft, ondanks dat hij met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank heeft de verklaringen van eiser over zijn militaire dienst en zijn relatie met een ex-vriendin beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet geloofwaardig zijn. Eiser heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn militaire dienst en de duur van zijn relatie, wat de rechtbank heeft doen twijfelen aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. De rechtbank heeft vastgesteld dat Marokko als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onder verhoogde aandacht van de overheid staat. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de aanvraag van eiser terecht is afgewezen en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3633

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M. K. Ruizendaal).

ProcesverloopBij besluit van 2 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.2634, op 2 maart 2023 op zitting behandeld. Partijen zijn, met voorgaande kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

Overwegingen

Inleiding
Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1998. Hij heeft op 29 december 2022 zijn asielaanvraag ingediend. Hij heeft Marokko verlaten omdat hij problemen heeft ondervonden met de familie van zijn voormalige vriendin en omdat hij tijdens de militaire dienstplicht is gevlucht.
Het bestreden besluit
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Eiser heeft in de militaire dienst gezeten;
3. Eiser heeft problemen met de familie van [ex-vriendin] .
Verweerder acht het eerste relevante element geloofwaardig. Het tweede en derde relevante element acht verweerder niet geloofwaardig. Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet geloofwaardig is dat eiser voor zijn vertrek enige tijd in militaire dienst heeft gezeten en daar problemen heeft ondervonden. Verder stelt verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij drie jaar een geheime relatie heeft gehad en dat hij vervolgens hierdoor problemen heeft ondervonden met de familie van [ex-vriendin] en door haar broers is mishandeld. Voor zover eiser heeft verklaard dat hij niet kan terugkeren naar Marokko heeft verweerder overwogen dat eiser afkomstig is uit een veilig land van herkomst en niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij onder de verhoogde aandacht van de overheid staat. Ook is er volgens verweerder geen aanleiding om aan te nemen dat Marokko ten aanzien van eiser zijn verdragsverplichtingen niet nakomt.
Procesbelang
3. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij het beroep. Verweerder heeft bij brief van 15 februari 2023 aangegeven dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Daarbij heeft verweerder een bericht uit het systeem geüpload waaruit blijkt dat eiser op 7 februari 2023 zelfstandig zijn woonruimte heeft verlaten. De gemachtigde van eiser heeft desgevraagd aan de griffier van de rechtbank laten weten dat hij niet weet waar eiser op dit moment verblijft, maar dat hij nog wel contact heeft met eiser. De rechtbank gaat er onder deze omstandigheden vanuit dat eiser nog procesbelang heeft.
Inhoudelijke beoordeling
4. Ten aanzien van het relevante element dat eiser in militaire dienst heeft gezeten overweegt de rechtbank dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in militaire dienst heeft gezeten. Verweerder stelt terecht dat niet aannemelijk is dat eiser in 2016 in militaire dienst heeft gezeten aangezien er destijds geen dienstplicht gold. Ook stelt verweerder terecht dat eiser wisselende verklaringen heeft afgelegd over de periode waarin hij zou hebben gediend en over of hij in militaire dienst is gegaan. Daarbij heeft eiser enerzijds verklaard dat hij
in militaire dienst is geweest en anderzijds heeft hij verklaard dat hij als stagiair was. In de correcties en aanvullingen heeft eiser vervolgens verklaard dat hij vrijwillig in militaire dienst heeft gezeten. Deze verklaringen stroken niet met elkaar. Verweerder heeft ook mogen stellen dat van eiser verwacht mag worden eenduidig te verklaren hierover. Dit te meer omdat eiser zijn verklaring niet nader heeft toegelicht of onderbouwd, terwijl eiser heeft gesteld contact te hebben met zijn vader, zodat aangenomen mag worden dat hij hierover documenten had kunnen overleggen.
5. De rechtbank overweegt verder dat eiser ook tegenstrijdig heeft verklaart over de periode waarin hij een relatie met [ex-vriendin] zou hebben gehad. Enerzijds verklaart eiser dat de relatie drie jaar heeft geduurd tot zijn 22e verjaardag, maar anderzijds verklaart eiser dat hij in 2017 uit Marokko is vertrokken wat betekent dat hij 19 jaar oud zou zijn. Dat eiser moeite heeft met data maakt het voorgaande niet anders, nu van eiser verwacht mag worden eenduidig te verklaren over zijn gestelde relatie die drie jaar heeft geduurd. Verweerder heeft mogen oordelen dat hetgeen eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht, de tegenstrijdigheid van de verklaringen niet wegneemt. Dit geldt ook voor de verklaringen over hoe en wanneer de broers achter de geheime relatie zouden zijn gekomen. Dat eiser nadat de gestelde relatie was geëindigd naar het huis van [ex-vriendin] bleef gaan en dat dit voor de broers voldoende aanleiding zou zijn geweest om eiser te mishandelen, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden. Immers stelt verweerder terecht dat deze verklaringen van eiser gebaseerd zijn op vermoedens en hiermee niet inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze de familie van [ex-vriendin] achter de gestelde geheime relatie van eiser en [ex-vriendin] zijn gekomen.
6. Wat betreft de stelling van eiser dat Marokko ten aanzien van hem niet als een veilig land van herkomst kan worden aangemerkt heeft verweerder terecht overwogen dat eiser zijn stelling niet heeft geconcretiseerd en dat niet geloofwaardig is bevonden dat eiser in militaire dienst heeft gezeten. Dat eiser vreest een celstraf te krijgen nu hij is gevlucht tijdens zijn militaire dienstplicht, heeft verweerder ook onvoldoende mogen vinden nu uit openbare bronnen ook blijkt dat weigeraars van de dienstplicht alleen een geldboete riskeren van een maand tot drie zodat de gestelde vrees van eiser ook niet aannemelijk is.
7. Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank dat verweerder het asielrelaas van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft genomen en dat niet alle naar voren gebrachte verklaringen door verweerder zijn meegenomen in de besluitvorming, is niet gebleken. De beroepsgronden slagen niet. Hetgeen overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.

Conclusie

8. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
9. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr.S. Sari, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.