ECLI:NL:RBDHA:2023:4682

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
09-255078-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en gewoontewitwassen door bewindvoerder van een kwetsbare broer

Op 31 maart 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bewindvoerder van zijn broer, die lijdt aan een verstandelijke beperking en Parkinson, grote geldbedragen heeft verduisterd. De verdachte, geboren in 1958, was niet verschenen op de zitting van 17 maart 2023, maar de rechtbank heeft op basis van de ingediende stukken en de aangifte van de zwager van het slachtoffer geoordeeld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging. De tenlastelegging omvatte verduistering van in totaal € 518.000,- en gewoontewitwassen van € 649.000,- in de periode van 1 januari 2011 tot en met 15 december 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende een lange periode schuldig heeft gemaakt aan deze feiten, waarbij hij misbruik heeft gemaakt van zijn positie als bewindvoerder. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden en heeft een schadevergoeding van € 518.000,- toegewezen aan de erfgenamen van het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 januari 2015. De rechtbank heeft ook de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, maar het deel dat niet rechtstreeks voortvloeit uit de bewezenverklaring is afgewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om aan de Staat te betalen voor de schade die aan de benadeelde partij is toegebracht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/255078-22
Datum uitspraak: 31 maart 2023
Verstek
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1958 te [geboorteplaats] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
BRP- [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 17 maart 2023.
De verdachte is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. Tuinenburg.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 12 januari 2015 te Rijswijk en/of Edam, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) geldbedrag(en) (in totaal 518.000,-- Euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte onder zich had in zijn hoedanigheid van bewindvoerder, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 15 december 2016, te Rijswijk en/of Edam, althans in Nederland (en/of Brazilië, Italië, Roemenië en/of Spanje) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte van één of meerdere voorwerpen, te weten (telkens) (een) geldbedrag(en) (in totaal 649.000,-- Euro),
- verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van dat/die voorwerp(en) gebruik gemaakt en/of
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en), te weten [slachtoffer] , was, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;

3.De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De rechtbank heeft zich ambtshalve de vraag gesteld of het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte, nu ter zitting is gebleken dat het [slachtoffer] , door zijn familie niet zelf op de hoogte is gebracht van de vervolging van de verdachte. Dat is van belang omdat de onder 1 ten laste gelegde verduistering een klachtdelict betreft (zie artikel 324 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in verbinding met artikel 316 Sr). Omdat de verdachte de broer is van het slachtoffer, kan de vervolging alleen plaatsvinden als door de klachtgerechtigde een klacht is ingediend tegen de verdachte. Een klacht moet hier begrepen worden als een verzoek tot het instellen van strafrechtelijke vervolging.
Volgens artikel 66 Sr kan de klacht worden ingediend gedurende drie maanden na de dag waarop de tot klachtgerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit. Artikel 64 Sr regelt dat alleen degene tegen wie het misdrijf is gepleegd tot klacht is gerechtigd. Indien de in artikel 64 Sr aangewezen persoon aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap lijdt dat hij niet in staat is te beoordelen of zijn belang gediend is met de klacht, geschiedt de klacht ingevolge artikel 65 lid 1 Sr door zijn wettige vertegenwoordiger in burgerlijke zaken. Indien de wettige vertegenwoordiger van benadeelde het misdrijf heeft begaan, zijn ingevolge artikel 65 lid 3 Sr tot de klacht gerechtigd: de echtgenoot van de benadeelde, een bloedverwant in rechte linie, of bij het ontbreken van al die personen, een broer en een zus.
De rechtbank stelt, op grond van het procesdossier, vast dat de verdachte tussen 1 januari 2011 en 12 januari 2015 (de tenlastegelegde periode) – samen met [broer] – was aangesteld als bewindvoerder van [slachtoffer] voor het door zijn ouders nagelaten geld, omdat deze kennelijk niet in staat was zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen. [slachtoffer] had, zo leidt de rechtbank af uit het dossier, een verstandelijke beperking en was gediagnosticeerd met autisme.
Op het moment dat de verdenking jegens de verdachte ontstond (eind april 2016) was [slachtoffer] opgenomen in een tehuis, omdat hij toen ook de diagnose Parkinson met een vorm van dementie had gekregen. Op 2 mei 2016 heeft [slachtoffer] een schriftelijke machtiging ondertekend waarin hij zijn [broer] en zijn [zwager] heeft gemachtigd om namens hem op te treden, aangifte te doen bij de politie en verdere vervolgstappen te ondernemen. Met deze machtiging heeft [zwager] vervolgens op 11 mei 2016 (binnen drie maanden nadat zij kennis hebben genomen van het strafbare feit) aangifte gedaan bij de politie.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer] niet op de hoogte was gebracht van de verweten gedragingen van zijn broer en ook niet expliciet toestemming heeft verleend tot het doen van aangifte tegen zijn broer. Voldoende aannemelijk is dat hij als gevolg van zijn lichamelijke en geestelijke toestand niet in staat was om zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen en dat het in de gegeven situatie zeer belastend voor hem zou zijn als hij zou weten dat zijn broer al zijn geld had verduisterd. Daarnaast was [broer] bewindvoerder ten aanzien van het geërfde geld en bovendien klachtgerechtigde ingevolge artikel 65 lid 3 Sr (nu de klacht was gericht tegen de andere bewindvoerder van [slachtoffer] ). In de gegeven omstandigheden hebben hij en zijn partner in het belang van [slachtoffer] gehandeld en hebben er in zijn belang voor gekozen om namens hem aangifte te doen. De rechtbank is van oordeel dat de klacht voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt.
De rechtbank stelt vast dat binnen de termijn van drie maanden een klacht is ingediend tegen de verdachte door een klachtgerechtigde. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
4.2.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Aangezien de feiten nauw met elkaar samenhangen, zal de rechtbank de bewijsmiddelen die voor deze feiten van belang zijn, tezamen bespreken.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016131886, van de politie eenheid Den Haag, district Westland - Delft, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 402).
1.
Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 11 mei 2016, voor zover inhoudende (p. 11 t/m 13):
Ik doe aangifte namens [slachtoffer] . Ik doe aangifte ter zake verduistering dan wel diefstal van het erfdeel van [slachtoffer] . De oudste broer van [slachtoffer] , [verdachte] , heeft dit geld zichzelf toegeëigend.
[slachtoffer] heeft 2 rekeningen op zijn naam staan waar vermogen van zijn erfdelen op staan. Hij had eerst alleen een ABN AMRO rekening. In 2009 heeft [verdachte] een rekening bij de ING bank geopend. Eind april dit jaar kwamen [broer] en ik er eigenlijk achter dat al het geld van [slachtoffer] niet meer op zijn rekening stond. Bij het inkijken van alle rekeningafschriften zagen wij dat er telkens hele grote bedragen werden afgeschreven naar de privérekening van [verdachte] . De rekeningen van [slachtoffer] waar de bedragen van zijn afgeschreven zijn [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] . Het rekeningnummer van [verdachte] waar het geld naar toe is overgeschreven betreft [rekeningnummer 3] .
2.
Het proces-verbaal van bevindingen met bijlage, opgemaakt op 27 oktober 2017, voor zover inhoudende (p. 58-60):
In het kader van de aangifte van de [zwager] tegen de verdachte [verdachte] zijn door de aangever dagafschriften van rekening [rekeningnummer 1] op naam van [slachtoffer] ter beschikking gesteld. De dagafschriften betreffen een periode van 24 juli 2009 tot en met 5 mei 2014. Per saldo is een bedrag van 632.200 Euro overgeschreven afkomstig van rekening [rekeningnummer 1] op naam van [slachtoffer] naar rekening [rekeningnummer 3] op naam van verdachte [verdachte] .
Datum
Af
Tegenrekening
Tenaamstelling
14-01-2011
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
28-02-2011
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
16-03-2011
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
19-04-2011
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
25-05-2011
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
28-07-2011
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
11-08-2011
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
14-11-2011
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
05-12-2011
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
02-01-2012
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
18-01-2012
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
06-02-2012
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
07-02-2012
€ 5.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
08-02-2012
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
21-02-2012
€ 5.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
24-02-2012
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
02-03-2012
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
22-03-2012
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
04-04-2012
€ 5.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
18-04-2012
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
03-05-2012
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
21-05-2012
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
30-05-2012
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
11-07-2012
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
16-07-2012
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
25-07-2012
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
17-08-2012
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
27-08-2012
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
24-09-2012
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
11-10-2012
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
22-10-2012
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
14-11-2012
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
21-11-2012
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
29-11-2012
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
31-12-2012
€ 1.700,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
16-01-2013
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
07-02-2013
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
05-03-2013
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
06-03-2013
€ 9.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
02-04-2013
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
03-05-2013
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
29-05-2013
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
12-06-2013
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
27-06-2013
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
30-07-2013
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
06-09-2013
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
12-09-2013
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
20-09-2013
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
07-10-2013
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
24-10-2013
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
18-11-2013
€ 10.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
10-12-2013
€ 5.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
27-12-2013
€ 5.000,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
05-05-2013
€ 5.500,00
[rekeningnummer 3]
[verdachte]
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 27 oktober 2017, voor zover inhoudende (p. 111):
In het kader van de aangifte van de [zwager] tegen de verdachte [verdachte] zijn door de aangever dagafschriften van rekening [rekeningnummer 2] op naam van [slachtoffer] ter beschikking gesteld. De dagafschriften betreffen een periode van 23 mei 2014 tot en met 12 januari 2015. Op de rekening is te zien dat een bedrag van in totaal € 24.800 is overgemaakt naar rekening [rekeningnummer 3] op naam van [verdachte] . Op de rekening is voorts te zien dan een bedrag van in totaal € 8.000 bij is geboekt afkomstig van rekening [rekeningnummer 3] op naam van [verdachte] . Per saldo is er een bedrag van € 16.800 overgemaakt naar rekening [rekeningnummer 3] op naam van [verdachte] .
4.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 juni 2018, voor zover inhoudende (p. 135):
Naar aanleiding van de door mij verzonden vordering verstrekking Historische gegevens aan de ING Bank N.V. ontving ik op 6 maart 2018 de gegevens over de volmacht van de rekening van [slachtoffer] . Uit de stukken blijkt dat [slachtoffer] van 31-10-1959 op 4 maart 2008 de algehele volmacht heeft gegeven over zijn rekening aan [verdachte] Naaijen van 25-03-1958. Op 11 april 2016 werd op verzoek van [slachtoffer] de machtiging van [verdachte] Naaijen ingetrokken.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen met bijlage, opgemaakt op 17 april 2022, voor zover inhoudende (p. 331, 354, 355, 358 en 363):
De eerste geleverde transactie is van 4 januari 2010 en de laatste van 12 augustus 2019. Te zien is, dat na deze en andere stortingen afkomstig van [slachtoffer] , het geld zich vermengd met het eigen vermogen van [verdachte] . Te zien is dat er veel geld contant wordt opgenomen bij geldautomaten, in Nederland en in het buitenland (Spanje). Ook worden er, nadat het geld van [slachtoffer] wordt gestort, betalingen gedaan aan onder andere KPN, BOL.com, het CJIB, ziektekosten en levensverzekering, ANWB en ZIGGO. Er gaan ook regelmatig bedragen naar de creditcard rekening van de verdachte en zijn betaalrekening in Spanje met in de omschrijving "naar eigen rekening".
Boekdatum
Af
Omschrijving
29 mei 2014
500,00
[IBAN nummer]
4 juni 2014
1.000,00
[IBAN nummer]
14 juli 2014
1.000,00
[IBAN nummer]
10 december 2014
300
[IBAN nummer]
6.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 juni 2018, voor zover inhoudende (p. 273):
In de periode 22-02-2013 tot en met 28-11-2013 zond [verdachte] Naaijen van 25-03-1958 146 money transfers vanuit Nederland naar Roemenië, Brazilië, Italië en Spanje voor een totaal bedrag van £51.975,00.
Op 12 en 17 januari 2017 werden twee girale overboekingen gedaan afkomstig van 2 Spaanse rekeningnummers aan Qander Consumer Finance B.V.
Op 17 januari 2017 werd een betaling van £14.900- van de buitenlands rekening met rekeningnummer [rekeningnummer 4] , onder vermelding van " [verdachte] Extra aflossing 1135GK 50".
7.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 25 juni 2018, voor zover inhoudende (p. 156 en 157):Uit de registratie Bankgegevens, selectie rekeningen van de Belastingdienst blijkt dat er informatie beschikbaar is vanaf 2012. [rekeningnummer 3] dit is een ING Betaalrekening met op 31-12-2017 een negatief saldo van - € 518,00. De hieraan gekoppelde spaarrekening met hetzelfde rekeningnummer had op 31-12-2017 een saldo van € 13,00.
4.3.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte zich in de periode van 24 juli 2009 tot en met 12 januari 2015 in totaal een bedrag van € 649.000,00 wederrechtelijk heeft toegeëigend van [slachtoffer] , waarvan € 518.000,00 in de tenlastegelegde periode. Uit het dossier blijkt dat het geld van [slachtoffer] zich – na overboeking op de rekening van de verdachte – heeft vermengd met het overige vermogen van de verdachte op die rekening en dat het geld van [slachtoffer] zich in dat vermogen niet meer laat individualiseren. Hierdoor is het overige vermogen van de verdachte op de rekening “besmet” geraakt. Het na vermenging gevormde vermogen moet daarom worden aangemerkt als – middellijk of onmiddellijk – van misdrijf afkomstig.
De rechtbank stelt verder op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte het na vermenging gevormde vermogen tijdens de tenlastegelegde periode niet alleen voorhanden heeft gehad, maar ook de criminele herkomst van het vermogen heeft geprobeerd te verhullen. Zo heeft hij een deel van het vermogen overgemaakt naar zijn buitenlandse rekening en contant geld opgenomen in Spanje. Hij heeft het vermogen aldus buiten het economisch verkeer van Nederland gebracht, waardoor het zicht op de herkomst wordt bemoeilijkt. Daarnaast heeft de verdachte tijdens de tenlastegelegde periode gebruik gemaakt van het na vermenging gevormde vermogen alsof het zijn vermogen is en dit vermogen omgezet en overgedragen door met het vermogen (privé)betalingen te verrichten, het vermogen contant op te nemen en zijn vermogen te gebruiken voor money transfers vanuit Nederland naar Roemenië, Brazilië, Italië en Spanje.
Nu een deel van het totaal verduisterde bedrag (namelijk € 131.000,00) werd verworven vóór de tenlastegelegde begindatum van 1 januari 2011 en de omzetting of het gebruik van dit bedrag ná 1 januari 2011 niet blijkt uit de bewijsmiddelen, zal de rechtbank ook het witwassen bewezen verklaren tot een bedrag van € 518.000,00.
De rechtbank is van oordeel dat het in dit verband tenlastegelegde onderdeel gewoontewitwassen, gelet op de duur van de periode en de frequentie van de gepleegde handelingen, bewezen kan worden verklaard.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2011 tot en met 12 januari 2015 in Nederland, telkens opzettelijk geldbedragen (in totaal 518.000,-- Euro), die geheel toebehoorden aan [slachtoffer] , en welke goederen verdachte onder zich had in zijn hoedanigheid van bewindvoerder,
zichwederrechtelijk heeft toegeëigend;
2.
hij in de periode van 1 januari 2011 tot en met 15 december 2016 in Nederland en/of Brazilië, Italië, Roemenië en/of Spanje, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte van één of meerdere voorwerpen, te weten telkens geldbedragen (in totaal 518.000,-- Euro),
- overgedragen en/of omgezet, en of van die voorwerpen gebruik gemaakt en/of
- de werkelijke aard, de herkomst, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die voorwerpen, te weten [slachtoffer] , was,
terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden. De officier van justitie heeft verder de gevangenneming van de verdachte gevorderd.
7.2.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan verduistering (meermalen) en gewoontewitwassen. De verdachte heeft gedurende een lange periode vele en grote geldbedragen van zijn broer [slachtoffer] overgemaakt naar zijn eigen rekening. Hij heeft daarbij ten volle misbruik gemaakt van zijn positie als de bewindvoerder van zijn broer. Dit geld heeft hij vervolgens gebruikt alsof het zijn eigen geld was, terwijl het ging om geld dat door zijn ouders expliciet was bedoeld voor de verzorging en het levensonderhoud van zijn broer. Aan de verdachte werd het vertrouwen gegeven dat hij er zorg voor zou dragen dat het geld als zodanig zou worden besteed. [slachtoffer] was vanwege zijn geestelijke en lichamelijke toestand kwetsbaar en zelf niet in staat zijn belangen te behartigen. Van deze situatie heeft de verdachte op zeer grove wijze misbruik gemaakt en het in hem gestelde vertrouwen heeft hij ernstig beschaamd. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 14 februari 2023. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
Redelijke termijn
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank geen rekening met het tijdsverloop sinds de feiten zijn gepleegd. Hoewel (het inzetten van) de vervolging enige tijd op zich heeft laten wachten, is de redelijke termijn pas aangevangen op het moment van de dagvaarding (27 december 2022). De verdachte heeft nooit ergens op gereageerd en is tot op heden onvindbaar gebleken.
De straf
De rechtbank ziet vanwege het financiële aspect van de feiten aanleiding om aansluiting te zoeken bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting die zien op fraude. Bij een benadelingsbedrag tussen € 500.000,00 tot € 1.000.000,00 wordt in beginsel uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de 18 en 24 maanden.
Alles overwegend, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden passend en geboden. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde gevangenneming te prematuur, nu dit vonnis niet onherroepelijk zal zijn. Deze vordering zal worden afgewezen.

8.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

De erfgenamen van [slachtoffer] ( [broer] en [zwager] ) hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vorderen een schadevergoeding van € 641.700,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en dat de gevorderde schade rechtstreeks voortvloeit uit zowel de tenlastegelegde verduistering als het tenlastegelegde witwassen, omdat de verhaalsmogelijkheden van de benadeelde partij zijn beperkt doordat het geld is witgewassen. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat een causaal verband tussen de gevorderde schade en het onder 2 bewezen verklaarde feit ontbreekt. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan wel worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit. Omdat een deel van de thans gevorderde schade ziet op verduisteringen van voor de tenlastegelegde periode en dus niet rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde, zal de rechtbank dit deel van de vordering afwijzen. De rechtbank zal – overeenkomstig de bewezenverklaring – een bedrag van € 518.000,00 toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 januari 2015, de laatste dag waarop het onder 1 bewezen verklaarde feit werd gepleegd.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 518.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 januari 2015 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van de erfgenamen van [slachtoffer] .

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 323 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
verduistering gepleegd door een bewindvoerder, ten opzichte van enig goed dat hij als zodanig onder zich heeft, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (VIJFTIEN) MAANDEN;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 518.000,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 12 januari 2015 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan de erfgenamen van [slachtoffer] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 518.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 januari 2015 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van de erfgenamen van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 360 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Bouman voorzitter,
mr. E.A.G.M. van Rens, rechter,
mr. B.A. Sturm, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Wouters, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 maart 2023.