ECLI:NL:RBDHA:2023:4666
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.G. Pittaluga, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 werd afgewezen. Verzoeker had verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hem een vertrekplicht van vier weken was opgelegd, en het indienen van een bezwaarschrift deze verplichting niet opschortte. De voorzieningenrechter heeft de partijen toestemming gegeven om de zaak buiten zitting af te doen, zoals toegestaan onder artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van onverwijlde spoed, gelet op de belangen van verzoeker. Verweerder heeft bij brief van 18 januari 2023 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek tot voorlopige voorziening, wat betreft het niet uitzetten van verzoeker totdat er een beslissing is genomen op het bezwaarschrift. De voorzieningenrechter heeft vervolgens de voorlopige voorziening toegewezen en verweerder verboden verzoeker uit te zetten tot vier weken na de beslissing op het bezwaar.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter bepaald dat verzoeker recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 837,-, en dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- dient te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.