ECLI:NL:RBDHA:2023:4666

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
AWB 22/2031
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.G. Pittaluga, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 werd afgewezen. Verzoeker had verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hem een vertrekplicht van vier weken was opgelegd, en het indienen van een bezwaarschrift deze verplichting niet opschortte. De voorzieningenrechter heeft de partijen toestemming gegeven om de zaak buiten zitting af te doen, zoals toegestaan onder artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van onverwijlde spoed, gelet op de belangen van verzoeker. Verweerder heeft bij brief van 18 januari 2023 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek tot voorlopige voorziening, wat betreft het niet uitzetten van verzoeker totdat er een beslissing is genomen op het bezwaarschrift. De voorzieningenrechter heeft vervolgens de voorlopige voorziening toegewezen en verweerder verboden verzoeker uit te zetten tot vier weken na de beslissing op het bezwaar.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter bepaald dat verzoeker recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 837,-, en dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- dient te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/2031

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 februari 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.G. Pittaluga),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Inleiding

Bij besluit van 17 maart 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Partijen hebben de voorzieningenrechter toestemming gegeven om op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de zaak buiten zitting af te doen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid van de Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Verweerder heeft verzoeker bij besluit van 17 maart 2022 meegedeeld dat voor hem een vertrekplicht geldt van vier weken om Nederland en de Europese Unie te verlaten en dat het indienen van een bezwaarschrift deze vertrekplicht niet opschort. Verzoeker heeft dus een spoedeisend belang bij de verzochte voorziening.
Bij brief van 18 januari 2023 heeft verweerder meegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening voor zover dit ziet op het niet uitzetten van verzoeker totdat een beslissing is genomen op het bezwaarschrift.
Nu partijen het er over eens zijn dat van uitzetting van verzoeker behoort te worden afgezien, wijst de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening toe en verbiedt verweerder om verzoeker uit te zetten tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoeker een vergoeding van de proceskosten die hij heeft gemaakt. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- verbiedt verweerder verzoeker uit Nederland te verwijderen tot 4 weken nadat op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 837,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2023.
De voorzieningenrechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.