ECLI:NL:RBDHA:2023:4642
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot verantwoordelijkheidsverdeling tussen lidstaten
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 10 maart 2023, hield in dat de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft besloten dat Duitsland verantwoordelijk is, aangezien Nederland op 30 november 2022 een verzoek om terugname heeft gedaan dat door Duitsland is aanvaard.
De eiser voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de implicaties van zijn vingerafdrukken die in Duitsland waren afgenomen en dat hij vreesde voor (in)direct refoulement naar Syrië. De rechtbank overwoog dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat men ervan uit kan gaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. De eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat Duitsland zich niet aan zijn verplichtingen houdt. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van de eiser, waaronder zijn medische situatie en de afhankelijkheid van zijn zus in Nederland, niet voldoende waren om van de overdracht naar Duitsland af te zien.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser kennelijk ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter J.Y.B. Jansen, in aanwezigheid van griffier Z.P. de Wilde, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.