ECLI:NL:RBDHA:2023:4642

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
NL23.7438
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot verantwoordelijkheidsverdeling tussen lidstaten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 10 maart 2023, hield in dat de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft besloten dat Duitsland verantwoordelijk is, aangezien Nederland op 30 november 2022 een verzoek om terugname heeft gedaan dat door Duitsland is aanvaard.

De eiser voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de implicaties van zijn vingerafdrukken die in Duitsland waren afgenomen en dat hij vreesde voor (in)direct refoulement naar Syrië. De rechtbank overwoog dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat men ervan uit kan gaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. De eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat Duitsland zich niet aan zijn verplichtingen houdt. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van de eiser, waaronder zijn medische situatie en de afhankelijkheid van zijn zus in Nederland, niet voldoende waren om van de overdracht naar Duitsland af te zien.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser kennelijk ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter J.Y.B. Jansen, in aanwezigheid van griffier Z.P. de Wilde, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7438

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. T. der Bedrosian),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de gronden ingediend. Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL23.7439. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak zonder zitting.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 30 november 2022 bij de Duitse autoriteiten een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek diezelfde dag aanvaard.
3. Eiser betoogt, onder herhaling en inlassing van zijn zienswijze het volgende. Eiser had van begin af aan het plan om naar Nederland te reizen. Hij wist niet dat de afgestane vingerafdrukken in Duitsland bedoeld waren om daar asiel aan te vragen. Hij kon zich niet verweren tegen het afnemen van zijn vingerafdrukken, omdat hij in het ziekenhuis lag. Verder betoogt eiser dat hij bij overdracht naar Duitsland zal worden onderworpen aan (in)direct refoulement en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, omdat het risico bestaat dat hij zal worden uitgezet naar Syrië. Verweerder heeft nagelaten hier onderzoek naar te doen. Daarnaast heeft eiser een zus in Nederland en kent hij niemand in Duitsland. Eiser heeft hulp van zijn zus nodig, gelet op zijn lichamelijke beperkingen als gevolg van bombardementen in Syrië en het ongeval in Duitsland. Zij is zijn enige toeverlaat. Er is sprake van een bijzondere, individuele omstandigheid die maakt dat overdracht van onevenredige hardheid getuigt, aldus eiser.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in het algemeen vanuit mag gaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Duitsland dit niet doet. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. Duitsland is net als Nederland gebonden aan het Vluchtelingenverdrag, het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat Duitsland zich ten opzichte van hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt of dat er in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Uit het persoonlijk relaas van eiser valt ook niet af te leiden dat de asielprocedure en de opvang van asielzoekers niet aan de daarin te stellen eisen voldoen. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor een gegronde vrees voor (indirect) refoulement. Verweerder stelt verder terecht dat het enkele feit dat eiser zijn vingerafdrukken (gedwongen) zijn afgenomen niet betekent dat er niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Op grond van artikel 14 van de Dublinverordening zijn de lidstaten immers verplicht om illegale vreemdelingen te registreren. Als eiser vindt dat de Duitse autoriteiten bij het afnemen van zijn vingerafdrukken onrechtmatig of disproportioneel hebben gehandeld kan hij hierover klagen bij de Duitse autoriteiten. Gesteld noch gebleken is dat dit niet mogelijk is.
4.1.
Uit de gehoren met eiser komt naar voren dat eiser (in 2021) vrouw en kind heeft achtergelaten in Syrië en alleen op reis is gegaan. Daarnaast is vermeld dat eiser destijds door een bombardement naaste familieleden is verloren en nog een zus in Nederland heeft. Zij woont in Gouda, is 29 jaar oud en heeft een echtgenoot en kinderen. Volgens verweerder verblijft deze zus al langer in Nederland. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken van afhankelijkheid tussen eiser en zijn zus als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening.
4.2.
Voorts heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt mogen stellen dat eiser zijn medische problematiek niet heeft onderbouwd (met stukken) en ook is niet gebleken dat eiser vanwege zijn gezondheidsproblemen afhankelijk zou zijn van zijn zus. Wat betreft de gezondheidsproblemen van eiser blijkt niet meer dan dat hij bij veel lopen en staan pijnklachten ondervindt. Deze problemen zouden de nasleep zijn van breuken in beide bovenbenen die ontstonden bij het bombardement in Syrië. In 2022 heeft eiser in Duitsland een auto-ongeluk gehad waarbij hij een hand brak.
4.3.
Uitgaande van de terughoudende toetsing is de rechtbank verder van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om zijn verzoek om internationale bescherming met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Verweerder heeft betrokken dat van een afhankelijkheidsrelatie als bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening niet is gebleken en dat de medische situatie van eiser niet met (medische) stukken is onderbouwd. Gelet op het voorgaande heeft verder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd niet voldoende bijzonder zijn om van de overdracht aan Duitsland af te zien vanwege een onevenredige hardheid.
5. Het beroep is kennelijk ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.