ECLI:NL:RBDHA:2023:4640

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
NL22.20648
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod dat door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan eiser was opgelegd. Eiser, geboren in 1992 en van Colombiaanse nationaliteit, had tegen het besluit van 15 september 2022 beroep ingesteld. Tijdens de zitting was eiser niet aanwezig, maar de gemachtigde van de Staatssecretaris was wel aanwezig. De rechtbank heeft het beroep onmiddellijk na de zitting behandeld en verklaarde het beroep ongegrond.

De rechtbank overwoog dat eiser onvoldoende gronden had ingediend om te stellen dat het besluit in strijd met internationaal recht was genomen. Eiser had in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij familieleven had in de Europese Unie en dat het besluit in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Echter, de rechtbank oordeelde dat de enkele stelling van familieleven niet voldoende was, vooral omdat eiser geen aanvraag voor verblijf had ingediend en er geen bewijs was dat hij rechtmatig verblijf had in Spanje, waar hij beweerde te wonen.

De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat eiser geen rechtmatig verblijf had en dat hij geen legale inkomsten had. De rechtbank gaf aan dat, voor zover er sprake was van familieleven, dit was aangegaan terwijl eiser geen rechtmatig verblijf had. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter P.J.M. Mol, in aanwezigheid van griffier S. Sari. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.20648
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.R.S. Ramhit),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.K. Ruijzendaal).

Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1992 en heeft de Colombiaanse nationaliteit. Eiser is in bewaring gesteld geweest. De maatregel is op 10 oktober 2022 opgeheven wegens uitzetting.
Eiser heeft in zijn beroepschrift van 12 oktober 2022 aangevoerd dat hij familieleven heeft in de Europese Unie en dat er sprake is van strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Op 13 oktober 2022 heeft de rechtbank eiser een herstel verzuimbrief verstuurd met het verzoek de gronden van het beroep binnen vier weken, maar uiterlijk op 10 november 2022 in te dienen. Eiser heeft hier niet op gereageerd. Hij heeft ook geen reden gegeven voor dit verzuim. Op 31 januari en 1 februari 2023 heeft de griffier van de rechtbank de gemachtigde telefonisch niet kunnen bereiken.
De rechtbank is van oordeel dat het inleidend beroep onvoldoende gronden bevat om te oordelen dat het besluit in strijd met internationaal recht is genomen. De loutere stelling dat eiser familieleven heeft in de Europese Unie is in dit geval onvoldoende. Uit de stukken waaronder de uitspraak van 29 september 2022 [1] blijkt immers dat eiser geen aanvraag voor verblijf heeft ingediend en verweerder heeft op zitting gesteld dat – na contact met de Spaanse autoriteiten – ook niet is gebleken dat eiser rechtmatig verblijf heeft in Spanje en dat hij niet op hetzelfde adres stond ingeschreven als zijn gestelde vriendin. Hij heeft ook geen verblijfsvergunning van die persoon laten zien. Hij heeft ook overigens niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt mogen stellen dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft, niet over verblijfsrecht beschikt en geen legale inkomsten heeft. Voor zover van familieleven in Europa sprake is, is hij dat aangegaan terwijl er geen rechtmatig verblijf was en heeft verweerder dat niet ten onrechte in het nadeel van eiser laten uitvallen, gezien de overige omstandigheden ten tijde van zijn strafrechtelijke aanhouding.
6. Gezien het vorenstaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2023 door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht (ECLI:NL:RBMNE:2022:4931).