ECLI:NL:RBDHA:2023:4637

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
NL22.13151
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van homoseksuele geaardheid en geloofwaardigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse man, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij homoseksueel is en dat hij problemen heeft ondervonden vanwege zijn seksuele geaardheid. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Utrecht, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, M.M. van Duren, en een tolk, P. Cuijpers. De eiser heeft in zijn asielrelaas gesteld dat hij Nigeria heeft verlaten vanwege problemen met zijn seksuele geaardheid, maar de rechtbank oordeelt dat hij onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn persoonlijke ervaringen en gevoelens. De rechtbank heeft de werkinstructie 2019/17 van verweerder als juist toegepast geacht en geconcludeerd dat de eiser niet in staat is geweest om zijn homoseksualiteit en de daarmee samenhangende problemen overtuigend te onderbouwen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht heeft op een verblijfsvergunning asiel. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.13151

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. L. Sinoo),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M.M. van Duren).

ProcesverloopBij besluit van 15 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen P. Cuijpers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1986 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit.
Eiser heeft eerder op 29 september 2018 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen omdat uit Eurodac is gebleken dat eiser in Italië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Het door eiser ingestelde beroep en hoger beroep is ongegrond verklaard. [1]
3. Op 14 juni 2020 heeft eiser een tweede asielaanvraag ingediend. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij Nigeria heeft verlaten vanwege problemen met betrekking tot zijn seksuele geaardheid. Eiser is namelijk samen met zijn partner in bed betrapt door zijn buurvrouw en hij stelt dat hij bij terugkeer naar Nigeria problemen verwacht.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Seksuele geaardheid en de daaruit voortvloeiende problemen.
Verweerder acht het eerste relevante element geloofwaardig. Het tweede relevante element acht verweerder niet geloofwaardig. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij homoseksueel is en daardoor problemen heeft ondervonden.
Het oordeel van de rechtbank
Heeft verweerder de werkinstructie 2019/17 juist toegepast?
5. Eiser voert aan dat verweerder in het bestreden besluit de werkinstructie 2019/17 (WI 2019/17) ten onrechte niet juist heeft toegepast. De enkele stelling van verweerder dat eiser er niet in is geslaagd zijn persoonlijke ervaringen inzichtelijk te maken en dat er tijdens het nader gehoor is doorgevraagd, is volgens eiser onvoldoende. Eiser heeft in de zienswijze namelijk gemotiveerd verwezen naar pagina 8 van het verslag van het nader gehoor waarin hij zijn authentieke verhaal heeft verteld en waarbij de seksuele aspecten een significante rol spelen bij zijn realisatie. Volgens eiser verzuimt verweerder om evident inhoudelijk te reageren op de zienswijze. De enkele verwijzing naar het voornemen vormt geen adequate reactie op hetgeen gemotiveerd is in de zienswijze.
6. Eiser voert verder aan dat niet duidelijk is hoe verweerder bij de besluitvorming rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser, namelijk het lage opleidingsniveau en de beperkte uitdrukkingsvaardigheden van eiser. Dat tijdens het nader gehoor open vragen zijn gesteld en dat is doorgevraagd, betekent volgens eiser niet dat rekening is gehouden met zijn opleidingsniveau en beperkte uitdrukkingsvaardigheden. De stelling van verweerder dat niet is gebleken dat eiser vanwege zijn persoonlijkheid, opvoeding of ervaringen uit zijn jeugd niet in staat is geweest om een interpretatie aan zijn gevoelens van destijds te geven, is volgens eiser tegenstrijdig aan de stelling van verweerder dat rekening is gehouden met het referentiekader.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Uit WI 2019/17 blijkt dat verweerder toetst of aannemelijk is dat de door de vreemdeling gestelde homoseksuele geaardheid een authentiek verhaal bevat. Het zwaartepunt ligt hierbij op de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving, waaronder het proces van ontdekking van de gerichtheid en de manier waarop de vreemdeling daarmee zegt te zijn omgegaan. Daarbij houdt verweerder bij de beoordeling rekening met de persoonlijkheid en achtergrond van de vreemdeling. Elke vreemdeling heeft immers een eigen referentiekader op basis van onder andere opleiding, culturele achtergrond en levensfase.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij conform WI 2019/17 heeft gehandeld. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat uit het voornemen wel degelijk blijkt dat er een integrale beoordeling heeft plaatsgevonden aan de hand van de thema’s zoals deze zijn uitgewerkt in de WI 2019/17. Daarbij stelt verweerder terecht dat in het voornemen gemotiveerd is uiteengezet waarom eiser er niet in is geslaagd zijn persoonlijke ervaringen en gevoelens inzichtelijk te maken. Het ligt immers op de weg van eiser om te laten zien dat er een innerlijke worsteling heeft plaatsgevonden en hoe hij heeft geaccepteerd homoseksueel te zijn. Daar is eiser niet in geslaagd. Op de vraag hoe eiser met zijn gevoelens omging en of er andere gevoelens bij hem opkwamen verklaart eiser voornamelijk dat hij zich goed voelde, als een man met vol vertrouwen ermee omging en dat hij zich comfortabel voelde toen hij besefte dat hij op mannen viel. [2] Verweerder heeft vervolgens in het voornemen uitgebreid uiteengezet waarom deze verklaringen niet afdoende zijn. De stelling van eiser dat het voornemen niet volgens WI 2019/17 is genomen, kan gelet op het voorgaande dus niet slagen. Ook de stelling van eiser dat verweerder verzuimd heeft te reageren op de zienswijze, maakt het voorgaande niet anders. Verweerder heeft namelijk mogen terugverwijzen naar het voornemen aangezien eiser in de zienswijze enkel heeft herhaald en geen nadere reactie heeft gegeven op hetgeen is overwogen in het voornemen.
9. Ten aanzien van de stelling van eiser dat verweerder geen rekening heeft gehouden met het referentiekader overweegt de rechtbank dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd welke verwachtingen hij van eiser heeft en wat hij eiser tegenwerpt gelet op zijn achtergrond en opleidingsniveau. Zo heeft verweerder bij het nader gehoor meerdere keren doorgevraagd als eiser oppervlakkige antwoorden gaf over zijn gevoelens, verschillende vragen herformuleerd, uitleg gegeven aan eiser over het begrip discriminatie en eiser uitgebreid in de gelegenheid gesteld te verklaren over zijn gevoelens. Ook heeft verweerder eiser niet tegengeworpen dat eiser exacte data niet kan benoemen of herinneren. De enkele stelling van eiser dat verweerder meer rekening had moeten houden met zijn opleidingsniveau is onvoldoende, aangezien van eiser ook mag worden verwacht inzicht te geven in zijn persoonlijke beleving.
Geloofwaardigheid homoseksuele geaardheid
10. Eiser voert aan dat hij voldoende inzicht heeft verschaft in zijn persoonlijke belevingswereld ten tijde van de ontdekking van zijn geaardheid, zijn privéleven en de wijze waarop hij zijn seksuele geaardheid beleeft. Eiser heeft onder verwijzing naar relevante passages uit het nader gehoor gemotiveerd aangevoerd dat hij wel degelijk voldoende heeft verklaard. Verweerder is volgens eiser hier ten onrechte niet op ingegaan. Ook stelt eiser dat hij discreet met zijn homoseksualiteit is omgegaan en dat hieruit wel degelijk blijkt hoe hij heeft ervaren dat in Nigeria in het algemeen zo negatief wordt gedacht over homoseksualiteit. Verder voert eiser aan dat hij afdoende heeft verklaard over de discriminatie en vervolging van homoseksuelen in zijn land van herkomst. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder dit heeft betrokken bij zijn beoordeling.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser zijn gestelde geaardheid niet aannemelijk heeft gemaakt met zijn verklaringen. Verweerder heeft niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij niet voldoende inzicht heeft gegeven in zijn ervaring en beleving ten tijde van het ontdekken van zijn geaardheid. Daarbij heeft verweerder van belang mogen vinden dat eiser bij vragen naar zijn geaardheid op de vlakte blijft en het verhaal blijft herhalen dat hij over mannen droomde en dit aan zijn moeder had verteld. Ondanks dat verweerder eiser meerdere malen in de gelegenheid heeft gesteld hierover te verklaren, blijft eiser oppervlakkige antwoorden geven en geeft hij geen inzicht in wat deze gevoelens voor hem betekenden. Op de vraag hoe eiser zich voelde toen hij over mannen droomde, verklaarde eiser dat hij zich goed en gelukkig voelde. [3] Eiser blijft hier steken in algemene, vage verklaringen en plaatst zijn ervaringen niet in een persoonlijk perspectief. De rechtbank is het met verweerder eens dat van eiser verwacht mag worden meer inzicht te geven in zijn geaardheid, temeer nu hij is opgegroeid in een omgeving waar dit niet acceptabel is. Verweerder heeft ook opvallend mogen vinden dat eiser zijn jeugd als ‘makkelijk’ heeft ondervonden terwijl hij zijn geaardheid jarenlang verborgen hield en zijn familie en de maatschappij homoseksualiteit afkeurden. De enkele verklaring van eiser dat het goed voelde dat hij dit geheim hield, heeft verweerder summier en onvoldoende mogen vinden.
Relatie
12. Ten aanzien van het ontstaan van de verliefdheid en de liefdesrelatie met [vriend] stelt eiser dat hij concreet, uitvoerig en diepgaand hierover heeft verklaard. Eiser heeft verder ook uitgelegd waarom hij ondanks het feit dat hij bang was voor de gemeenschap toch [vriend] heeft benaderd. Eiser kende [vriend] immers al langer en wist ook dat [vriend] homoseksueel was. Ook merkt eiser op dat duidelijk is dat Apea een fonetische weergave is van Happy en dat er sprake is van dezelfde persoon. De door verweerder niet onderbouwde stelling over spraakklanken, kan hier niet aan afdoen, aldus eiser.
12. De rechtbank overweegt dat verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser oppervlakkig en niet gedetailleerd heeft verklaard over zijn relatie met [vriend] . Eiser heeft verklaard dat hij ernstig verliefd is op [vriend] , dat ze elkaar lang kennen, dat zij voor elkaar zorgen en koken, dingen samen deden en dat [vriend] alles voor hem betekent. Verweerder heeft mogen vinden dat deze verklaringen algemeen en niet persoonlijk zijn. Van eiser mag worden verwacht dat hij meer concreet en inzichtelijk hierover verklaart, aangezien hij stelt dat dit een liefdesrelatie is. Verweerder heeft verder opmerkelijk mogen vinden dat eiser in het openbaar [vriend] heeft benaderd met deze gevoelens terwijl hij zich in Nigeria niet openlijk kan uiten over homoseksualiteit. Dat eiser [vriend] langer kende, doet hier niet aan af aangezien eiser ook niet duidelijk kan verklaren hoe hij wist dat [vriend] homoseksueel is. Gelet hierop heeft verweerder mogen stellen dat de verklaringen van eiser over zijn gestelde liefdesrelatie weinig inzicht geven en dat eiser oppervlakkig heeft verklaard over hoe hij invulling geeft aan zijn relatie.
Geloof en homoseksualiteit
14. Eiser voert tot slot aan dat hij zichzelf als christen ziet en dat het zijn keuze is om te leven zoals hij dat wil. Verweerder gaat hier volgens eiser niet op in en dit levert een motiveringsgebrek op in het bestreden besluit.
14. De rechtbank overweegt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij is omgegaan met de omstandigheid dat zijn geloof homoseksualiteit afkeurt. De rechtbank volgt verweerder dat van eiser mag worden verwacht inzicht te geven in hoe hij is omgegaan met de omstandigheid dat hij zijn gehele leven praktiserend christen is terwijl het christendom homoseksualiteit afkeurt. Verweerder stelt terecht dat eiser op de vlakte is gebleven met zijn antwoorden door na te laten een duidelijk antwoord hierop te geven. De verklaring van eiser dat het ieders eigen keuze is om te leven zoals hij wil leven is daarvoor onvoldoende. [4] Van eiser mag immers verwacht worden te verklaren hoe zijn seksuele geaardheid zijn denkwijze over zijn geloof heeft beïnvloed.
Conclusie
16. Verweerder heeft gelet op het vorenstaande niet ten onrechte het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig geacht. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr.S. Sari, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie uitspraak van rechtbank Den Haag van 11 april 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:3581 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 mei 2019 (201903036/1/V3 en 201903036/2/V3).
2.De rechtbank verwijst naar pagina 11 en 12 van het verslag van het nader gehoor.
3.De rechtbank verwijst naar pagina 15 van verslag van het nader gehoor.
4.De rechtbank verwijst naar pagina 33 van verslag van het nader gehoor.