Overwegingen
Het verzoek tot vrijstelling van het griffierecht
1. Eiser heeft voor de beroepen verzocht om vrijstelling van het griffierecht. Ter onderbouwing heeft eiser een verklaring overgelegd waaruit volgt dat hij geen inkomen en vermogen heeft. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het verzoek kan worden toegewezen. Eiser wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
2. Voor het juridisch kader dat van belang is voor de beoordeling van de besluiten van verweerder verwijst de rechtbank naar de bijlage die deel uitmaakt van de uitspraak.
Het besluit op bezwaar van 28 april 2022: geen rechtmatig verblijf Unierecht en verwijdering uit Nederland
3. Eiser heeft Letse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1981. Eiser heeft op grond van de Richtlijn 2004/38 EG (de Verblijfsrichtlijn) geen verblijfsvergunning nodig maar kan onder bepaalde voorwaarden uit hoofde van zijn Unie-lidmaatschap in Nederland
4. Verweerder heeft in het primaire besluit, gehandhaafd in het besluit van 28 april 2022, vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Eiser verblijft langer dan drie maanden in Nederland en heeft sinds juni 2020 geen arbeid in loondienst of als zelfstandige verricht. Ook heeft eiser niet aangetoond dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft, zodat ook geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 8.16, tweede lid, aanhef en onder b, van het Vb. De vaststelling dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft, is tevens een verwijderingsmaatregel in de zin van de Verblijfsrichtlijn. Het belang van eiser om in Nederland te mogen verblijven is afgewogen tegen het belang van de Nederlandse staat, waarbij de belangenafweging in het nadeel van eiser is uitgevallen.
5. Eiser voert aan dat hij sinds 1 december 2017 in Nederland is. Hij heeft onder meer als bakker en als stukadoor gewerkt, maar is in juni 2020 zijn werk kwijtgeraakt door corona. Dat eiser nu in detentie zit omdat aan hem de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel)1 voor de duur van 2 jaren is opgelegd, is geen reden om aan te nemen dat hij daarom niet als werknemer of als werkzoekende kan worden aangemerkt.2 Uit de verklaringen van zijn ISD-casemanager (de casemanager) blijkt dat eiser een goede kans heeft werk te vinden en dat hij binnen een redelijke termijn na zijn
1. Artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht.
2 Zie het arrest van het Hof van Justitie (HvJ) EU van 10 februari 2000, C-340/97, Nazli (par. 50) en het arrest HvJ EU van 29 april 2004, gevoegde zaken C-482/01 en C-493/01, Orfanopoulos en Oliveri.
vrijlating weer aan het werk zal zijn. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder bij zijn beoordeling niet heeft betrokken dat er in de periode vanaf juni 2020 door corona veel minder werk was en eiser daarna in detentie is gekomen. Ook is verweerder eraan voorbij gegaan dat eiser geen beroep heeft gedaan op een uitkering of sociale bijstand en in zijn middelen van bestaan heeft kunnen voorzien. Gelet hierop is eiser van mening dat verweerder onzorgvuldig heeft beslist en onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 8.7, eerste lid, in samenhang met artikel 8.12, eerste lid, en artikel 8.16, tweede lid, van het Vb.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eisers verblijfsrecht op grond van het Unierecht van rechtswege is geëindigd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser, in de periode van oktober 2020 tot april 2022, niet heeft hoeven aanmerken als economisch actieve EU-burger als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid onder a, van het Vb. Eiser heeft sinds juni 2020 niet meer gewerkt in loondienst of als zelfstandige en hij heeft niet aangetoond dat hij werkzoekende is of een reële kans heeft op werk. Dat eiser zijn dienstverband is kwijtgeraakt door corona en daarna in detentie is gekomen, leidt niet tot een ander oordeel. Blijkens het uittreksel Justitiële Informatiedienst van 1 oktober 2020, heeft eiser in de periode van 5 juni 2020 tot 6 september 2020 meerdere malen voor langere tijd in preventieve hechtenis gezeten. Niet is gebleken dat eiser na afloop van deze detentieperiodes weer aan het werk is gegaan. Evenmin heeft eiser aangetoond dat hij toen werkzoekende was en inspanningen heeft verricht om weer aan het werk te komen. Eiser heeft ook geen bewijs overgelegd dat hij stond ingeschreven bij een uitzendbureau. Dat eiser volgens de verklaring van zijn casemanager een goede kans maakt om na afloop van zijn ISD-traject weer werk te vinden, laat onverlet dat hij vanaf juni 2020 niet aan het arbeidsproces heeft deelgenomen en daarmee niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf van de artikelen 8.12 en 8.16 van het Vb.
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder aan zijn bewijslast heeft voldaan. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het onderzoek van de politie (de AVIM Amsterdam), om vast te stellen dat eiser geen rechtmatig verblijf kan ontlenen aan de Verblijfsrichtlijn. Uit dit onderzoek blijkt dat de politie aanwijzingen had om te twijfelen aan eisers verblijfsrecht. Deze aanwijzingen bestaan eruit dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, hij een zwervend bestaan leidt en overlast veroorzaakt. Eiser is met regelmaat door de politie staande gehouden in verband overlast (alcohol/drugs, openbare dronkenschap en dakloosheid) en voor het plegen van misdrijven (winkeldiefstallen). Omdat eiser een zwervend bestaan leidt, is de politie gaan twijfelen of eiser genoeg middelen heeft om van te leven. De twijfel wordt verstrekt door eisers betrokkenheid bij de winkeldiefstallen. De politie heeft daarom onderzocht of eiser voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf. Dit onderzoek heeft uitgewezen dat eiser in de Basisregistratie Personen staat geregistreerd als niet-ingezetene sinds 4 september 2019. Verder heeft eiser wel een BSN- nummer maar verricht hij geen arbeid in loondienst. Eiser heeft wel een arbeidsverleden in Nederland. Uit gegevens van het UWV is verweerder gebleken dat eiser in de periode van september 2019 tot juni 2020 arbeid in loondienst heeft verricht. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek van verweerder daarmee voldoende geweest. Voor een eigen aanvullend onderzoek heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien.
Belangenafweging in kader van de verwijderingsmaatregel
8. De rechtbank is het niet eens met eiser dat de belangenafweging van verweerder onzorgvuldig is en ondeugdelijk is gemotiveerd. Verweerder heeft de belangen van eiser om in Nederland te verblijven kenbaar in de belangenafweging betrokken. Hij heeft zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat deze na de afweging met de belangen van de Nederlandse staat in het nadeel van eiser uitvalt. Verweerder heeft daarvoor van belang mogen vinden dat eiser geen (uitzicht op) werk heeft, geen band met Nederland heeft opgebouwd dat dat hij de Nederlandse taal niet spreekt. Verder heeft verweerder mogen meewegen dat eiser geen vaste woon- of verblijfsplaats heeft, winkeldiefstallen heeft gepleegd en overlast heeft veroorzaakt. Dat eiser geen beroep doet op sociale bijstand, heeft verweerder niet van doorslaggevend belang hoeven vinden. Uit de rechtspraak van de Afdeling3 volgt dat het op de weg van de vreemdeling ligt om aan te tonen dat hij, als hij als economisch inactieve EU-burger over geringe middelen van bestaan heeft beschikt, in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien. Eiser heeft dat niet met bewijsmiddelen onderbouwd.
Het besluit op bezwaar van 13 januari 2023: beëindiging EU-verblijfsrecht op grond van de openbare orde en ongewenstverklaring
9. Verweerder heeft aan het primaire besluit van 28 april 2022, gehandhaafd bij besluit van 13 januari 2023, het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft sinds juni 2020 niet meer gewerkt. Hij is bij vonnis van 7 januari 2021 veroordeeld tot twee jaar plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders in verband met een winkeldiefstal. Eiser is eerder tien maal veroordeeld voor winkeldiefstal, tot totaal 14 weken gevangenisstraf. De diefstallen zijn begonnen in 2018 en de laatste pleegdatum is 23 augustus 2020. Volgens verweerder is er geen verbetering in eisers gedrag en is het recidiverisico hoog. De misdrijven zijn gelieerd aan zijn middelengebruik en deels gepleegd in proefperiodes. Eiser heeft geen sociaal netwerk in Nederland. Zijn volwassen dochter woont in Letland. Eiser kan in Letland voor zijn verslaving behandeld worden. Eiser is gedetineerd en heeft geen (vast)
inkomen, baan, opleiding of woning in Nederland. De omstandigheden die hebben geleid tot de strafbare feiten, zijn nog steeds aanwezig en eiser heeft geen positieve gedragsverandering laten zien. Volgens verweerder betekent de beëindiging van het verblijfsrecht en de ongewenstverklaring geen schending van eisers privéleven, als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De banden van eiser met Nederland zijn beperkt. Dat eiser hier
zakelijke contacten onderhoud, is niet onderbouwd. De ISD-maatregel, het behandeltraject en eventueel proefverlof wegen niet in eisers voordeel mee. Deze maatregel kan eiser helpen om op termijn zijn leven in Letland op te pakken. Dat eiser spijt heeft, vindt verweerder evenmin zwaarwegend. Deze procedure leent zich niet voor een herbeoordeling van het strafrechtelijk traject. Voor zijn diabetes type 1 kan eiser volgens verweerder medische behandeling in Letland krijgen.
10. Eiser voert aan dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom uit zijn gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving kan worden afgeleid. Volgens eiser is verweerder ten onrechte voorbij gegaan aan de verklaringen van zijn casemanager4 en van de heer [behandelcoördinator] , behandelcoördinator van het [inrichting] .5 Uit deze verklaringen blijkt dat eiser in [locatie] verschillende therapieën heeft ondergaan, hij beter kan omgaan met stress en dat hij succesvol is behandeld voor zijn alcoholverslaving. Eiser heeft begeleid proefverlof gehad en is zeer gemotiveerd om zijn delictgerelateerde factoren aan te pakken. Zijn casemanager vindt dat eiser goed gedrag vertoont, hij aan alles zeer goed meewerkt en voldoende initiatief toont. Hieruit valt af te leiden dat zijn casemanager eisers gedrag niet als een actuele bedreiging bestempelt. Verweerder heeft deze verklaring niet kenbaar bij zijn belangenafweging betrokken. Zijn casemanager wil juist dat eiser zijn ISD-traject verder kan vervolgen en dat hij begeleid kan worden bij het vinden van werk en huisvesting. Daarmee wil de casemanager eisers sociale-, huisvestings- en inkomenssituatie wijzigen, zodat hij op het rechte pad kan blijven. Verweerders besluit doorkruist dit.
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van zijn casemanager niet leiden tot een ander besluit.
Wat is het oordeel van de rechtbank? Procesbelang
12. Uit artikel 67, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) volgt dat een vreemdeling geen rechtmatig verblijf in Nederland kan hebben zolang zijn ongewenstverklaring voortduurt. Dit betekent dat eiser bij de beoordeling van zijn beroep tegen de beëindiging van zijn EU-verblijfsrecht op grond van de openbare orde geen belang heeft zolang de ongewenstverklaring voortduurt. Eisers beroep tegen de beëindiging van zijn EU-verblijfsrecht op grond van de openbare orde is dan ook slechts ontvankelijk als de uitspraak van de rechtbank tot gevolg heeft dat de hem opgelegde ongewenstverklaring niet langer van kracht is. De rechtbank zal om die reden eerst het beroep van eiser tegen de ongewenstverklaring beoordelen. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de ongewenstverklaring betrekt de rechtbank wel ten volle de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd tegen de beëindiging van zijn EU-verblijfsrecht op grond van de openbare orde.
Toetsing aan het EU-openbare-orde-criterium
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen vaststellen dat eisers persoonlijke gedrag een actuele bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
14. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de beoordeling heeft betrokken dat eiser vanaf september 2018 met grote regelmaat winkeldiefstallen heeft gepleegd en daarvoor tien maal is veroordeeld tot in totaal ruim drie maanden gevangenisstraf. De laatste pleegdatum waarop die veroordelingen zijn gebaseerd is 23 augustus 2020. Daarnaast is eiser op 7
4 Verklaringen van 9 december 2022 en 27 januari 2023.
5 Verklaring van 1 december 2022.
januari 2021 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam veroordeeld tot een ISD-maatregel voor de duur van twee jaar, naar aanleiding van een winkeldiefstal gepleegd op 20 september 2020. Blijkens het vonnis van de strafkamer is eiser een veelpleger. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op het voorgaande, terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eisers gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser ook een voldoende ernstige bedreiging vormt, omdat hij als veelpleger van winkeldiefstallen schade heeft veroorzaakt voor winkeliers en het publiek.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de verklaringen van de casemanager en de behandelcoördinator van [locatie] onvoldoende heeft mogen vinden om aan te nemen dat bij eiser sprake is van een relevante positieve gedragsverandering. Die verklaringen benadrukken dat eiser zich goed inzet tijdens de uitvoering van de ISD-maatregel maar geven onvoldoende inzicht in eisers psychologische gesteldheid en het recidiverisico. Bovendien ziet de vastgestelde gedragsverandering van eiser op zijn gedrag in detentie, waaraan volgens vaste rechtspraak geen doorslaggevend gewicht wordt toegekend.6 De rechtbank is van oordeel dat verweerder voor zijn beoordeling meer waarde heeft mogen toekennen aan het vonnis van de strafkamer en het daarin besproken advies van de reclassering. Volgens dat reclasseringsadvies zijn de door eiser gepleegde winkeldiefstallen gepleegd vanuit zijn verslavingsproblematiek. Zolang eisers verslavingsproblematiek op de voorgrond staat is de kans op recidive onverminderd hoog. Uit het reclasseringsadvies blijkt verder dat de ISD-maatregel voor eiser ziet op zijn uitzetting en terugkeer naar Letland om daar voor zijn alcoholverslaving te worden behandeld. De rechtbank overweegt dat het reclasseringsadvies is opgesteld ter bescherming van de Nederlandse samenleving. Uit de verklaringen van de casemanager daarentegen kan echter niet worden afgeleid wat het gevaar voor de Nederlandse samenleving als eiser terugkeert en of er een risico bestaat dat eiser in zijn verslaving zal terugvallen. Verweerder heeft ook daarom aan de verklaringen van de casemanager geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen. Dat eiser het ISD- traject goed heeft doorlopen, hij voor zijn alcoholverslaving is behandeld, therapieën heeft gehad en met proefverlof is geweest, betekent daarom niet dat van een duurzame positieve gedragsverandering sprake is en dat geen actuele en ernstige bedreiging voor de samenleving (meer) bestaat. Eisers verklaring op zitting dat hij diabetes type 1 heeft en dat alcohol niet langer bij zijn gezondheid past, is daarvoor ook onvoldoende. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Evenredigheidsbeginsel, belangenafweging en artikel 8 EVRM
16. Eiser voert aan dat de ongewenstverklaring en beëindiging van het verblijfsrecht niet noodzakelijk zijn om het doel, bescherming van de openbare orde, te bereiken en in strijd zijn met het (Unierechtelijke) evenredigheidsbeginsel. Verweerder gaat eraan voorbij dat zijn casemanager juist wil dat eiser zijn ISD-vervolgtraject kan voortzetten. Deze casemanager valt onder hetzelfde ministerie van Justitie en Veiligheid als verweerder. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom hij desondanks vindt dat de verblijfsbeëindiging op grond van de openbare orde en de ongewenstverklaring evenredig zijn. De omstandigheid dat eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een
6 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1328. fundamenteel belang van de samenleving vormt en dat hij zichzelf in deze positie heeft gebracht, is daarvoor onvoldoende. Volgens eiser is het vervolgen van het ISD-traject een maatregel die het vrij verkeer minder aantast en even doeltreffend, mogelijk doeltreffender, is om de openbare orde te beschermen. Eiser betoogt verder dat dat hij geen sociaal netwerk heeft in Letland en dat hij in Nederland goed kans heeft op werk als schilder, waarvoor zijn casemanager zich voor zal inzetten. Voor eiser is het daarom van groot belang om in Nederland te mogen verblijven en te kunnen werken.
17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de ongewenstverklaring en beëindiging van het verblijfsrecht op grond van de openbare orde in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank eisers persoonlijke omstandigheden bij zijn beoordeling betrokken en daaraan naar het oordeel van de rechtbank het juiste gewicht gegeven. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de banden van eiser met Nederland beperkt zijn. Eiser heeft een kort arbeidsverleden in Nederland en hij heeft zich vrij snel na zijn komst naar Nederland schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstallen. Eiser heeft hier geen familie wonen, hij heeft geen vaste woonplek en is niet betrokken bij de samenleving. Dat eiser zakelijke contacten in Nederland onderhoudt, heeft hij niet onderbouwd. De verklaring van zijn casemanager heeft verweerder hiervoor onvoldoende kunnen vinden, omdat die alleen ziet op zijn ISD- traject. Op basis van het voorgaande heeft verweerder meer belang mogen hechten aan het beschermen van de openbare orde dan aan het belang van eiser bij voortzetting van zijn verblijf in Nederland. Dat de verblijfsbeëindiging en ongewenstverklaring eraan in de weg staan dat eiser zijn ISD-traject kan voortzetten en wordt geholpen bij het vinden van woonruimte en werk, maakt niet dat verweerder van zijn bevoegdheid geen gebruik heeft mogen maken of dat hij minder vergaande maatregelen had moeten onderzoeken. Omdat hiervoor is geoordeeld dat verweerder heeft kunnen stellen dat eisers gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, zijn de maatregelen geschikt om de samenleving te beschermen en daarom niet in strijd is met het (Unierechtelijke) evenredigheidsbeginsel.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich ook op het standpunt heeft mogen stellen dat artikel 8 van het EVRM niet is geschonden. Daarbij heeft verweerder nog mogen betrekken dat eiser familie heeft in Letland en niet ten onrechte aangenomen dat hij daar, ook zonder sociaal netwerk, weer een leven kan opbouwen. Eiser is daar immers geboren en getogen. Het betoog slaagt niet.
19. Tot slot voert eiser aan dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarfase. Eiser heeft expliciet verzocht om in bezwaar gehoord te worden, ook omdat er sprake is van gewijzigde omstandigheden door zijn overplaatsing naar PI [locatie] . Tijdens de hoorzitting had eiser willen toelichten waarom zijn gedrag geen actuele bedreiging meer vormt voor de samenleving en dat hij zijn behandelingen in het ISD-traject positief heeft doorlopen. Ook had zijn casemanager het belang van het voortzetten van het ISD-traject voor hem willen toelichten.
20. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op schending van de hoorplicht niet slaagt. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan
verweerder van het horen afzien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand in redelijkheid geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke situatie zich hier voordoet. Eiser is naar aanleiding van het voornemen om zijn EU-verblijfsrecht te beëindigen en hem ongewenst te verklaren op 17 maart 2022 gehoord door een ambtelijke commissie. Daarbij is eiser in de gelegenheid gesteld om toe te lichten waarom hij meent dat hij geen actueel gevaar meer is voor de openbare orde. Daarmee is hij over hetzelfde gehoord als bij het horen in bezwaar. Bovendien heeft eiser in bezwaar alle stukken van zijn casemanager kunnen overleggen. Omdat deze stukken van de casemanager voor verweerder geen aanleiding gaf om hierover nadere vragen te stellen, heeft hij het bezwaar kennelijk ongegrond kunnen verklaren. Dat eiser in de bezwaarfase is overgeplaatst naar PI [locatie] om daar zijn ISD-behandeltraject voort te zetten, maakt het voorgaande niet anders.