ECLI:NL:RBDHA:2023:4594

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
NL19.18937
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens verantwoordelijkheid van Italië op basis van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder optreedt. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank had eerder prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, die op 20 oktober 2022 beantwoord werden. Na de beantwoording van deze vragen hebben beide partijen aangegeven dat een nadere behandeling op zitting niet nodig was, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

De rechtbank heeft overwogen dat de eiser geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit, omdat hij inmiddels is opgenomen in de Belgische nationale asielprocedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zijn verzoek om internationale bescherming in Nederland heeft prijsgegeven door naar België te verhuizen. De omstandigheden die de eiser aanvoert, zoals het verlies van zijn kind in Nederland, zijn verdrietig, maar leiden niet tot het herstel van procesbelang. Daarom heeft de rechtbank het beroep van de eiser niet-ontvankelijk verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.18937

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H. Tadema),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Dalhuisen-Overweg).

Procesverloop

Bij besluit van 12 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van
eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in
behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling
daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In de tussenuitspraak van 29 januari 2021 [1] heeft de rechtbank prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof).
In het arrest van 20 oktober 2022 [2] heeft het Hof deze vragen beantwoord.
Beide partijen hebben hier op gereageerd.
De rechtbank heeft partijen geïnformeerd over de wijziging van de samenstelling van de meervoudige kamer.
Beide partijen hebben toestemming gegeven dat een nadere behandeling op zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek op zitting verder achterwege blijft en heeft daarop het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw; daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
2. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij het beroep.
3. Verweerder heeft in het bericht van 3 augustus 2022, met bijlage, de rechtbank laten weten dat eiser is opgenomen in de Belgische nationale asielprocedure. Zijn asielaanvraag wordt daar inhoudelijk behandeld. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het bericht van
5 september 2022 van de gemachtigde van eiser, waarin eiser bevestigt dat hij is opgenomen in de Belgische asielprocedure. Eiser stelt dat hij nog belang heeft bij een inhoudelijke uitspraak van de rechtbank op zijn beroep omdat hij nog rechten heeft in Nederland. Hij wijst erop dat hij zijn kind is verloren in Nederland en dat dat kind in Nederland is begraven en voorts dat hij vader is van een kind van tweeëneenhalf.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de omstandigheid dat eiser is vertrokken naar België volgt dat hij zijn verzoek om internationale bescherming in Nederland heeft prijsgegeven. Eiser is ook opgenomen in de Belgische asielprocedure, waardoor België verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De omstandigheden die eiser noemt zijn verdrietig, maar hebben niet tot gevolg dat eiser daardoor wel procesbelang heeft.
5. Het beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, voorzitter, en mr. M.I. van Meel en
mr. M. Vollebregt-Kuipers, leden, in aanwezigheid van mr. A. Korporaal-Wisman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.C-66/21, ECLI:EU:C:2022:809