Overwegingen
1. Verzoekster heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht door betalingsonmacht. Gelet op de onderbouwing daarvoor ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat verzoekster wordt vrijgesteld van het griffierecht. Verzoekster is daarom geen griffierecht verschuldigd in deze procedure.
2. Verzoekster heeft de Oekraïense nationaliteit en is ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) van de gemeente Heythuysen. Zij heeft de voorzieningen in het kader van de Richtlijn tijdelijke bescherming gekregen en gebruik gemaakt van de gemeentelijke opvang voor Oekraïners. Op 1 december 2022 heeft zij bij verweerder kenbaar gemaakt aanspraak te willen maken op tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn en het Uitvoeringsbesluit. Verzoekster werkt sinds 30 juni 2022 in dienst van [werkgever] .
3. Verweerder heeft bij standaardbrief van 18 oktober 2022 (en uitgereikt op 1 december 2022) aan verzoekster medegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor deze tijdelijke bescherming. In de brief is aangekruist dat zij niet in aanmerking komt voor de tijdelijke bescherming omdat niet kan worden vastgesteld dat zij tot een van de doelgroepen behoort waarvoor tijdelijke bescherming is bedoeld. Daar is een handgeschreven toelichting aan toegevoegd:
“Sinds 2013 naar Azerbeidzjan vertrokken en niet meer teruggekeerd naar Oek.
Mw is niet ontheemden valt niet onder de Rtb.” Verzoekster krijgt daarom geen verblijfssticker en/of Ontheemden document (O-document). Verzoekster kan daarom geen aanspraak (meer) maken op de rechten die verbonden zijn aan de status van tijdelijk beschermde. Ook heeft verweerder aangegeven dat de gemeente zal worden bericht dat verzoekster niet als tijdelijk beschermde wordt aangemerkt, waarbij de gemeente haar nader zal informeren over de consequenties daarvan voor het recht op opvang en voorzieningen. Tot slot heeft verweerder medegedeeld dat, indien verzoekster asiel wil aanvragen, de IND die aanvraag in behandeling zal nemen en dat zij gedurende de behandeling van die aanvraag ook recht op opvang heeft bij het COA. Als zij besluit geen asielaanvraag in te dienen, moet verzoekster Nederland in beginsel verlaten. Zij ontvangt dan ook geen opvang en voorzieningen.
4. Het verzoek om voorlopige voorziening strekt ertoe dat wordt bepaald dat verzoekster toegang blijft houden tot de arbeidsmarkt totdat op haar bezwaar is beslist.
5. Verzoekster betwist dat zij niet valt onder de doelgroep van artikel 2 van de richtlijn 2001/55/EG. Dat verzoekster voordat de oorlog in Oekraïne is uitgebroken niet in Oekraïne was, maakt niet dat zij niet onder de richtlijn valt. Het huis van verzoekster in Oekraïne is door bombardementen verwoest. Zij heeft geen rechtmatig verblijf in Azerbeidzjan en kan niet terugkeren naar een ander land of een andere lidstaat. In Nederland heeft verzoekster gebruik gemaakt van de door verweerder ingestelde overgangsregeling van 1 april 2022waardoor zij in loondienst kon werken. Door het bestreden besluit kan verzoekster niet meer in haar eigen levensonderhoud voorzien en moet zij gebruik maken van publieke middelen. Dit is in strijd met artikel 15 van de Opvangrichtlijn 2013/33/EU nu dit artikel aan verweerder de verplichting oplegt aan vreemdelingen die een verzoek hebben ingediend om in aanmerking te komen voor (tijdelijke) internationale bescherming na verloop van 6 maanden toegang tot de arbeidsmarkt te verlenen. Doordat verzoekster niet in de gelegenheid werd gesteld eerder een verzoek tot internationale bescherming in te dienen komt zij nu in een ongunstigere positie dan op wanneer zij dat wel bij aankomst in Nederland had kunnen doen. Tenslotte verzoekt verzoekster de gronden van bezwaar en een aantal dossierstukken als herhaald en ingelast te beschouwen in deze procedure.
6. Verweerder heeft in het verweerschrift de achtergrond van de Richtlijn tijdelijke bescherming, de implementatie daarvan in de Nederlandse wetgeving en de uitvoeringspraktijk geschetst. Verweerder stelt in het verweerschrift en ter zitting dat terecht is geconcludeerd dat verzoekster niet behoort tot één van de doelgroepen waarvoor de tijdelijke bescherming is bedoeld, omdat uit het paspoort onderzoek is gebleken dat verzoekster Oekraïne in 2013, dus ruim voor 27 november 2021, heeft verlaten en niet meer is teruggekeerd. Het is daarmee volgens verweerder vrij eenvoudig vast te stellen dat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor tijdelijke bescherming. Dit is een “zwart-wit-afweging” waarbij geen belangenafweging hoeft te worden gemaakt. Verweerder heeft verder toegelicht dat de aanmelding bij de gemeente wordt aangemerkt als een uiting van een asielwens, waardoor rechtmatig verblijf ontstaat. Het bestreden besluit leidt er niet toe dat er geen sprake meer is van rechtmatig verblijf en is op dat punt inderdaad onduidelijk. Het is volgens verweerder wel aan verzoekster om, indien zij niet kan terugkeren naar Oekraïne of een derde land, zich te melden bij Ter Apel en daar haar aanvraag formeel in te dienen en het asielproces te doorlopen.
Beoordeling voorzieningenrechter
7. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit tot gevolg heeft dat verzoekster met onmiddellijke ingang geen aanspraak meer kan maken op de rechten die verbonden zijn aan de status tijdelijk beschermde. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat het maken van bezwaar geen schorsende werking heeft, evenmin als het doen van onderhavig verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster is daarmee per direct uitgesloten van deelname aan de arbeidsmarkt, terwijl zij reeds werkt en daarmee in haar eigen onderhoud en eventueel ook in het onderhoud van in Oekraïne achtergebleven familieleden voorziet. Verweerder heeft ter zitting niet, ook niet meer in het algemeen, kunnen aangeven wanneer op het bezwaar zal worden beslist. Dat betekent dat zonder voorlopige voorziening verzoekster gedurende langere tijd niet mag werken. Ook is onduidelijk hoe in de tussentijd de opvang van verzoekster is geregeld. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat als de gemeente geen opvang meer biedt, dit wel direct aansluitend door het COA zal worden gedaan op basis van het rechtmatige verblijf van verzoekster in Nederland. Deze situatie brengt echter evengoed onzekerheid voor verzoekster met zich mee. Verweerder heeft het spoedeisend belang niet betwist en ook de voorzieningenrechter neemt dit op basis van het voorgaande aan.
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventuele bodemprocedure.
10. In het geval van verzoekster stelt de voorzieningenrechter, op basis van de stukken in het dossier en hetgeen is besproken ter zitting, vast dat verzoekster in 2013 voor het laatst in Oekraïne is geweest. Haar huis in Oekraïne is in 2014 verwoest. Na 2013 heeft verzoekster afwisselend bij haar moeder in Azerbeidzjan en in Dagestan (een autonome Russische Federatie) verbleven. Dat het verblijf van verzoekster in Azerbeidzjan kennelijk telkens is gebaseerd op een visum voor tijdelijk verblijf doet er niet aan af dat verzoekster daarmee feitelijk sinds 2013 niet meer in Oekraïne heeft verbleven. Verzoekster heeft dit ter zitting bevestigd.
11. Verzoekster valt daarmee niet onder de tijdelijke bescherming voor Oekraïense ontheemden.Deze bescherming geldt immers blijkens het Uitvoeringsbesluit, voor zover hier van belang, “
voor Oekraïense onderdanen die in Oekraïne verblijven en sinds 24 februari 2022 ontheemd zijn geraakt door de militaire invasie van de Russische strijdkrachten die op die datum begon”.
12. Dat verzoekster desondanks gedurende enige tijd recht op het verrichten van arbeid heeft gehad en daarvan gebruik heeft gemaakt, weegt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet zodanig zwaar dat het bestreden besluit om die reden onrechtmatig moet worden geacht en aan haar alsnog bij wijze van voorlopige voorziening, anders dan bij andere asielzoekers die niet onder de tijdelijke bescherming vallen, het recht op arbeid moet worden gegeven totdat op het bezwaar wordt beslist.
13. Hoewel het bestreden besluit zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken bevat kunnen deze gebreken worden hersteld bij de beslissing op bezwaar en zal dit herstel naar voorlopig oordeel niet tot een andere uitkomst voor verzoekster leiden. Omdat de voorzieningenrechter geen reden ziet voor twijfel aan verweerders conclusie dat verzoekster niet onder de werking van de Richtlijn valt, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.