ECLI:NL:RBDHA:2023:4561

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
NL23.7718
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Poolse vreemdeling in het kader van asielprocedure en de toepassing van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser, een Poolse vreemdeling, de maatregel van bewaring is opgelegd. De maatregel is gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de rechtbank oordeelt dat de maatregel terecht is opgelegd. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 20 maart 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, geboren in 1985, na zijn laatste inreis in Nederland onmiddellijk is opgepakt en niet de kans heeft gehad om zich bij de korpschef te melden. De rechtbank heeft de argumenten van eiser overwogen, maar oordeelt dat de zware gronden voor de maatregel van bewaring, zoals het niet melden bij de korpschef en de eerdere ongewenstverklaring, voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat er een risico is op onttrekking aan het toezicht, gezien de eerdere uitzettingen van eiser naar Polen en zijn weigering om mee te werken aan terugkeer.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat een lichter middel niet mogelijk was in dit geval, gezien de omstandigheden van eiser en zijn eerdere gedrag. De uitspraak is openbaar gemaakt op 27 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.7718
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.I. Polac. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Poolse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1985.
De gronden van de maatregel van bewaring
2. De rechtbank beoordeelt eerst of de maatregel op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, kon worden opgelegd.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen
hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. Eiser heeft aangevoerd dat hij na zijn laatste inreis in Nederland meteen is opgepakt en daardoor niet de kans heeft gehad om zich bij de korpschef te melden. De zware grond 3b kan daarom niet aan hem worden tegengeworpen. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij weliswaar ongewenst is verklaard, maar dat dit op zichzelf niet betekent dat er een gevaar is voor onttrekking aan het toezicht. Hij heeft namelijk asiel gevraagd en dit duidt er op dat hij juist in het zicht van de Nederlandse autoriteiten wil blijven. De zware grond 3i moet daardoor ook anders worden gezien.
Over de lichte gronden voert eiser aan dat hij in het AZC voor verweerder vindbaar is, en
dat verweerder onvoldoende heeft doorgevraagd over zijn financiële omstandigheden. Eiser heeft altijd werk gehad.
5. De rechtbank oordeelt dat de zware grond onder 3b feitelijk juist is. Eiser heeft zich na aankomst in Nederland niet onmiddellijk gemeld bij de korpschef. Eiser heeft gesteld dat hij zich niet kon melden omdat hij na zijn terugkeer direct is opgepakt en in strafrechtelijke detentie is geplaatst. De rechtbank overweegt dat eiser niet duidelijk heeft gemaakt wanneer hij Nederland weer is binnengekomen. De juistheid van eisers stelling kan daarom niet worden gecontroleerd en dit komt voor eisers risico. De zware grond 3b is daarom terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Ook de zware grond onder 3h is terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Eiser is op 19 maart 2020 tot ongewenst vreemdeling verklaard. Dit besluit is op dezelfde dag aan hem uitgereikt. De zware grond 3h is dus feitelijk juist. Met betrekking tot het risico op onttrekking aan het toezicht overweegt de rechtbank dat eiser na zijn ongewenst verklaring niet onmiddellijk uit Nederland is vertrokken. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser eerder op 26 januari 2022 en 3 januari 2023 is uitgezet naar Polen en dat hij in het gehoor voorafgaande aan de huidige inbewaringstelling, op 13 maart 2023, heeft verklaard dat hij in Nederland meer mensen is tegengekomen die ongewenst zijn en dat hij hier vaker terug zal komen. Verweerder heeft hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat er risico op onttrekking is. Dat eiser asiel heeft aangevraagd, betekent niet dat de zware grond onder 3h niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag mocht worden gelegd.
6. De zware gronden onder 3b en 3h zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De geschilpunten over de overige gronden van de maatregel behoeven daarom geen verdere bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Nu de maatregel van bewaring mocht worden opgelegd op de grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, behoeft de andere grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw geen bespreking.
Het lichter middel
8. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. Eiser heeft asiel aangevraagd en heeft daarom op dit moment geen
vertrekplicht. Zijn asielprocedure kan lang duren omdat de beslistermijn van zes maanden meestal niet wordt gehaald. Ook worden er in Poolse zaken veel voorlopige voorzieningen toegewezen, gezien de prejudiciële vragen over het interstatelijk vertrouwensbeginsel die zijn gesteld door deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, in de uitspraak van 15 juni 2022.1 Een antwoord op die vragen zal vermoedelijk lang op zich laten wachten. Verder heeft eiser aangegeven dat hij zich aan een meldplicht wil houden.
9. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat in dit geval niet kon worden volstaan met het opleggen van een lichter middel. De gronden van de maatregel veronderstellen dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Daarbij komt dat eiser meerdere keren is uitgezet en weer is teruggekeerd naar Nederland, ondanks het feit dat hij ongewenst is verklaard. Eiser heeft aangegeven niet te willen meewerken aan terugkeer en heeft bovendien drie keer geweigerd mee te werken aan een vertrekgesprek met DT&V. Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk dat eiser na een eventuele afwijzing van zijn asielaanvraag zelfstandig zal terugkeren naar Polen. Verweerder hoefde daarom niet uit te gaan van de verklaring van eiser dat hij zich aan een meldplicht zal houden. In het enkele feit dat eiser asiel heeft aangevraagd, hoefde verweerder ook geen aanleiding te zien om een lichter middel toe te passen. Dat geldt ook voor de stelling van eiser dat zijn asielprocedure lang zou kunnen duren. Tot slot treft de verwijzing van eiser naar de prejudiciële vragen over Polen geen doel. Deze zien op de positie van Dublinclaimanten, en niet op Poolse staatsburgers zoals eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
10. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is2, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
2 ECLI:EU:C:2022:858.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 maart 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.