ECLI:NL:RBDHA:2023:4552

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
Nl23.3582
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de gegrondheid van een asielaanvraag en de verantwoordelijkheidsverdeling onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze was niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser betwistte dat hij zich aan het toezicht had onttrokken en stelde dat de overdrachtstermijn ten onrechte was verlengd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder ten onrechte had geconcludeerd dat eiser zich aan het toezicht had onttrokken. Eiser had zich weliswaar enkele keren niet gemeld, maar had zich ook weer tijdig gemeld en was beschikbaar voor de autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat de overdrachtstermijn ten onrechte was verlengd en dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag op Nederland was overgegaan. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen eiser op te nemen in de nationale asielprocedure. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 837,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.3582
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Zuidhof).

Procesverloop

Bij besluit van 3 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.3583, op 7 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om terugname gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiser voert aan dat hij zich niet aan het toezicht heeft onttrokken, waardoor hem ten onrechte een MOB-registratie wordt tegengeworpen. Hij is daarom niet ondergedoken in de zin van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening en de uiterste overdrachtstermijn is daarom ten onrechte verlengd. Eiser betwist dat hij zich enkele keren niet heeft gemeld bij het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA). Volgens eiser is de overdrachtstermijn verlopen op 30 mei 2022, zonder dat eiser is overgedragen aan de
Spaanse autoriteiten. Eiser had daarom in de nationale procedure moeten worden opgenomen.
3. Verweerder heeft een printscreen overgelegd, waarin onder meer de meldingen over de opvang zijn opgenomen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat eiser de opvang heeft verlaten op 22 maart 2022 en dat hij zich op 1 april 2022 weer heeft gemeld. Op 3 april 2022 is hij nogmaals met onbekende bestemming vertrokken en op 5 april 2022 heeft hij zich weer gemeld en is de opvang weer hervat. Op 24 maart 2022 is aan de Spaanse autoriteiten gemeld dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. Verweerder heeft op 15 juni 2022 gemeld aan de gemachtigde van eiser dat de uiterste overdrachtstermijn is verlengd en hij heeft daar geen beroep tegen ingesteld.
4. In het arrest Jawo, punt 70 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening zo uitgelegd dat een verzoeker onderduikt wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht om deze overdracht te voorkomen. Dat is het geval wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd, omdat de verzoeker de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over zijn verplichtingen.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten onrechte vastgesteld dat eiser zich aan het toezicht had onttrokken en daarmee de overdracht frustreerde. Eiser heeft zichzelf (in de relevante periode) weliswaar twee maal aan toezicht onttrokken, maar hij heeft zich ook nadien weer gemeld op 5 april 2022. Hij heeft sindsdien toen ook weer opvang gehad. Ter zitting is gebleken dat hij zich nadien ononderbroken tot en met het einde van de overdrachtstermijn beschikbaar heeft gehouden voor verweerder. Daardoor kan niet worden geoordeeld dat eiser doelbewust buiten het bereik van de autoriteiten bleef om zijn overdracht te voorkomen. Ook is niet gebleken dat verweerder in de tussentijd activiteiten had gepland in het kader van een overdracht, zoals bijvoorbeeld vertrekgesprekken, die eiser met zijn afwezigheid heeft gefrustreerd. Verweerders standpunt dat eiser op 15 juni 2022 is medegedeeld dat de termijn is verlengd en dat daar geen rechtsmiddel tegen is aangewend maakt dat niet anders. Er nog vanaf gezien dat deze datum ook ligt na de oorspronkelijke overdrachtstermijn, moet thans worden vastgesteld dat eiser niet was ondergedoken in de
zin van de Dublinverordening. De overdrachtstermijn is ten onrechte verlengd tot 18 maanden. Dit betekent dat de uiterste overdrachtstermijn reeds op 30 mei 2022 is verstreken. De verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser is daarom op grond van 29, tweede lid, eerste volzin, van de Dublinverordening overgegaan op Nederland. Eiser dient daarom te worden opgenomen in de nationale asielprocedure. De beroepsgrond slaagt.
6. Gelet op het bovenstaande behoeven de overige beroepsgronden van eiser geen verdere bespreking.

Conclusie

7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank draagt verweerder op om eiser op te nemen in de nationale procedure.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op eiser op te nemen in de nationale procedure;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 maart 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.