In deze zaak heeft verzoeker op 14 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn herhaalde asielaanvraag, die op 15 juni 2020 was ingediend. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen op 3 januari 2022 als kennelijk ongegrond, maar dit besluit werd op 18 februari 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ingetrokken. Op 2 december 2022 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van verzoeker ingewilligd. Hierop heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank kan besluiten om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten. Aangezien verweerder niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en de aanvraag hangende het beroep heeft ingewilligd, is verweerder geheel tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen en verweerder veroordeeld tot een bedrag van € 418,50. Dit bedrag is vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij de rechtbank de wegingsfactor 'licht' heeft toegepast, omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.