Overwegingen
1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn geboren op [geboortedatum] 1992.
2. Eiser voert aan dat er geen proces-verbaal is van de aanhouding. Er is daardoor geen duidelijk stuk waaruit blijkt dat er een afweging is gemaakt ten aanzien van zijn illegaliteit en er sprake was van een redelijk vermoeden was van illegaal verblijf.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het formulier M105 volgt dat eiser aansluitend aan zijn strafrechtelijke detentie is overgenomen en opgehouden. Om iemand strafrechtelijke aan te houden is het niet noodzakelijk dat er sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. In het geval dat eiser van mening is dat hij niet strafrechtelijk mocht worden aangehouden dan kan hij dat aanvoeren in een strafrechtelijke procedure. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Grondslag van de ophouding
4. Eiser voert aan dat de ophouding berust op een onjuiste wettelijke grondslag. Eiser had niet op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw moeten worden opgehouden, maar op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw. De identiteit van eiser kon al eerder worden vastgesteld. Dat blijkt uit het document van 17 februari 2023 'controle personalia systemen en registers’ en op 19 februari 2023 is uit de EU-vis onderzoeksresultaten gebleken dat eiser een Spaans visum heeft aangevraagd. Deze gegevens kwamen overeen met elkaar. Dit betekent dat de identiteit van eiser bij verweerder al bekend was, waardoor eiser op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw opgehouden diende te worden.
5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw had moeten worden opgehouden. Uit het M105A-formulier volgt dat eiser niet in het bezit was van een identificerend document of een ander document als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). De bagage van eiser is doorzocht en ook hierin zijn geen documenten aangetroffen die de gestelde identiteit van eiser kunnen bevestigen. Dat sprake is van een EU-vis resultaat en dat dit overeenkomt met de gegevens van 17 februari 2023 betekent niet dat de identiteit en nationaliteit van eiser op grond van deze registraties is bevestigd. Nu eiser niet over identificerende documenten beschikt, en zijn identiteit niet op een andere wijze kon worden bevestigd, staat zijn identiteit en nationaliteit niet vast. Verweerder heeft eiser daarom op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw mogen ophouden. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser voert verder aan dat de ophouding onrechtmatig is, omdat deze langer dan zes uur heeft geduurd. De ophouding heeft plaatsgevonden van 24 februari 2023 om 8:00 uur tot 24 februari 2023 om 15:45 uur. Nu er vanaf 9:00 uur moet worden gerekend is de termijn van zes uur van artikel 50 van de Vw met 45 minuten overschreden. De ophouding is niet verlengd door middel van een verlengingsbesluit. De ophouding heeft dus te lang geduurd waardoor de bewaring onrechtmatig is en moet worden opgeheven volgens eiser.
7. De rechtbank oordeelt als volgt. De termijn van ophouding begint te lopen vanaf het moment van aankomst op de plaats bestemd voor verhoor.1 Eiser is op 24 februari 2023 om 10:10 uur aangekomen op de plaats bestemd voor verhoor. Vanaf dat moment begint dus de termijn van zes uur te lopen. Omdat de ophouding is beëindigd om 15:45 uur heeft de ophouding in totaal 5 uur en 35 minuten geduurd en is de maximale termijn van zes uur niet overschreden. De beroepsgrond slaag niet.
8. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
1. Zie artikel 50, tweede lid, van de Vw.
daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser alle gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, heeft betwist. Verder voert eiser aan dat hetgeen in de maatregel van bewaring is gesteld over het visum voor Spanje niet aan de orde is. Ten aanzien van de zware grond onder 3a voert eiser aan dat hij als asielzoeker zonder identiteitsdocumenten naar Nederland is gereisd. Het is voor asielzoekers niet ongebruikelijk om zonder documenten te reizen. Ook hecht eiser wel degelijk waarde aan rechtmatig verblijf in Nederland, wat blijkt uit zijn eerdere asielaanvraag in Nederland. Over de zware grond onder 3b voert eiser aan dat hij is vertrokken omdat hij geen medische zorg kon krijgen.
10. Eiser is zonder identiteitsbewijs Nederland ingereisd. Dat dit voor asielzoekers niet ongebruikelijk is, maakt niet dat deze grond niet feitelijk juist is. Verweerder kon daarom de zware grond onder 3a aan de maatregel van bewaring ten grondslag leggen. Verder is eiser op 6 maart 2020 met onbekende bestemming vertrokken. Hierdoor heeft eiser zich onttrokken aan het toezicht en kan ook de zware grond onder 3b aan de maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd. Verder is ter zitting door verweerder beaamd dat hetgeen in de maatregel van bewaring is geschreven over het visum voor Spanje niet aan de orde is.
11. De zware gronden onder 3a en 3b kunnen de maatregel van bewaring al dragen. De geschilpunten over de overige gronden behoeven daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring, omdat aan hem niet eerder een lichter middel is opgelegd. Inhoudelijk heeft verweerder in de maatregel van bewaring ook niet overwogen waarom aan eiser geen lichter middel is opgelegd.
13. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom niet is volstaan met het opleggen van een lichter middel. Gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en de motivering daarvan is een lichter middel niet doeltreffend. De zware gronden en de daarbij gegeven motivering wijzen op een risico op onttrekking aan het toezicht. Eiser heeft zich bijvoorbeeld eerder onttrokken aan het toezicht door op 6 maart 2020 met onbekende bestemming te vertrekken. Eiser heeft bovendien niet inzichtelijk gemaakt dat een lichter middel voldoende effectief zal zijn om de uitzetting te effectueren. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Eiser heeft immers voor het opleggen van de maatregel van bewaring in strafrechtelijke detentie gezeten. Eiser verwijst naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) waar is geoordeeld dat een eerder strafrechtelijk traject moet worden betrokken bij de voortvarendheid.2 Het betreft hier een geplande inbewaringstelling en verweerder had daarom tijdens eisers strafrechtelijke detentie al kunnen proberen om documenten in te dienen om een laissez-passer (lp) aan te vragen.
15. De rechtbank is van oordeel dat de voortvarendheid wordt beoordeeld vanaf het moment van inbewaringstelling. Uit paragraaf A5/6.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 volgt voor verweerder wel een inspanningsverplichting die inhoudt dat zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat een vreemdeling na zijn strafrechtelijke detentie
alsnog in vreemdelingenbewaring gesteld moet worden. Uit het procesdossier blijkt dat eiser vanaf 11 februari 2023 in strafrechtelijke detentie heeft gezeten voordat hij aansluitend in vreemdelingenbewaring is gesteld. Verweerder heeft in deze periode verschillende gegevens opgevraagd. Gezien de korte periode van de strafrechtelijke detentie heeft verweerder hiermee aan de inspanningsverplichting gedaan. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder tijdens de inbewaringstelling van eiser voldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser is op 24 februari 2023 in bewaring gesteld. Verweerder heeft op 28 februari 2023 een vertrekgesprek gevoerd met eiser en de lp-aanvraag opgestart. Op 1 maart 2023 is de lp- aanvraag doorgezonden aan de Marokkaanse autoriteiten. Deze handelingen zijn relevante uitzettingshandelingen, die verweerder ook tijdig heeft uitgevoerd. De beroepsgrond slaagt niet.
16. Tot slot overweegt de rechtbank dat zij ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is3, niet van oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
17. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.