ECLI:NL:RBDHA:2023:4533

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
NL23.6534
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, en eiser had hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 13 maart 2023 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de Syrische nationaliteit heeft en in 1997 is geboren.

De rechtbank heeft de gronden voor de maatregel van bewaring beoordeeld. Verweerder had aangegeven dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, en de rechtbank oordeelde dat de niet betwiste zware gronden voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser had aangevoerd dat een lichter middel, zoals een meldplicht, opgelegd had moeten worden, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet doeltreffend zou zijn geweest, gezien de omstandigheden van de zaak en de medische situatie van eiser. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat het beroep ongegrond was.

De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 maart 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.6534
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S. Akkas),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Cherradi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt ter zitting dat hij de Syrische nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1997.
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware grond onder 3c heeft betwist omdat deze niet is gemotiveerd in de maatregel van bewaring. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat hij de zware grond onder 3c niet langer handhaaft.
4. De rechtbank oordeelt dat de niet betwiste zware gronden onder 3a en 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Deze gronden zijn al voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen daarom de maatregel van bewaring al dragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel / detentiegeschiktheid
5. Eiser stelt dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel, zoals een meldplicht. Eiser is niet eerder in aanraking gekomen met de vreemdelingenpolitie. Hij had de kans moeten krijgen om zelfstandig uit Nederland te vertrekken. Daarnaast is eiser ziek. Hij heeft de zwaarste variant van diabetes, tuberculose en astma. De inbewaringstelling is daarom te zwaar voor eiser.
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om te volstaan met het opleggen van een lichter middel. Eiser heeft medegedeeld dat hij niet terug wil keren naar Duitsland. Ook gelet op de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde zware en lichte gronden en de motivering daarvan zal een lichter middel niet leiden tot het zelfstandig vertrek van eiser. Een lichter middel zal dus niet doeltreffend zijn. Ten aanzien van eisers medische situatie heeft verweerder in de maatregel terecht overwogen dat de medische zorgverlening binnen het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische zorg in de vrije maatschappij. Niet is gebleken dat eiser detentieongeschikt is. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
7. Tot slot overweegt de rechtbank dat zij ook met in achtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is1, niet van oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
1. ECLI:EU:C:2022:858.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 maart 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.