ECLI:NL:RBDHA:2023:4528

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
1 april 2023
Zaaknummer
C/09/623544 / FA RK 22-102
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en de gevolgen voor nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap. De moeder van de minderjarige heeft verzocht om vaststelling van het vaderschap van de man, die al de juridische vader is door erkenning na de geboorte van de minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek niet ontvankelijk is, omdat het meer dan vijf jaar na de geboorte van de minderjarige is ingediend, terwijl de identiteit van de man als verwekker bekend was. De bijzondere curator heeft het verzoek overgenomen, maar ook dit verzoek is afgewezen. De rechtbank overweegt dat de man al de juridische vader is en dat het verzoek geen wezenlijke toevoeging zal hebben aan de bestaande familierechtelijke situatie. De rechtbank wijst erop dat de minderjarige, ondanks de erkenning door de man, geen Nederlandse nationaliteit heeft verworven, omdat de man kort na de geboorte uit het leven van de minderjarige is verdwenen en de moeder niet op de juiste wijze geregistreerd is bij de Bulgaarse autoriteiten. De rechtbank concludeert dat de juridische grondslag voor het verzoek ontbreekt en dat de moeder en de bijzondere curator niet hebben aangetoond dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de minderjarige aan de wettelijke bepalingen is gebonden. De rechtbank verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek en wijst het verzoek van de bijzondere curator af. De werkzaamheden van de bijzondere curator worden als beëindigd beschouwd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 22-102
Zaaknummer: C/09/623544
Datum beschikking: 9 februari 2023
Bevoegd is de rechter van de woonplaats in Nederland of, bij gebreke daarvan, van het werkelijk
Verblijf van de minderjarige - 265 Rv.

Gerechtelijke vaststelling ouderschap

Beschikking op het op 7 januari 2021 ingekomen verzoekschrift van:

[naam01] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. H.H.R. Bruggeman te Leiderdorp.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[naam02] ,

de man,
verblijvende op een onbekende woon- of verblijfplaats.

[minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2008 te [geboorteplaats01] ,

de minderjarige,
in rechte vertegenwoordigd door mr. [bijzondere curator01] , advocaat te [plaats01] ,
in de hoedanigheid van bijzondere curator.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, met bijlagen;
- het F9-formulier van 24 februari 2022, met bijlage, van de zijde van de moeder;
- het zelfstandig verzoekschrift van de bijzondere curator;
- het F9-formulier van 14 september 2022 van de zijde van de moeder.
Op 3 november 2022 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en [naam03] (begeleider van de moeder);
  • de bijzondere curator.
De rechtbank is gebleken dat de man geen bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland heeft. In de Basisregistratie Personen (hierna: de brp) van de man staat sinds 25 april 2013 opgenomen “Registratie Niet Ingezetenen” (hierna: RNI) met een onbekend adres. De man is voor de zitting openbaar opgeroepen in de Staatscourant van [datum01] 2022, nummer [nummer01] , zoals blijkt uit de door de griffier in het dossier gevoegde gegevens. De man is niet verschenen.
Voorafgaand aan de zitting heeft de minderjarige [voornaam minderjarige01] zich in een gesprek met de kinderrechter uitgelaten over het verzoek.
Tijdens de zitting is besproken dat aan de advocaat van de moeder nog gelegenheid wordt gegeven om een beslissing of een reactie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) te overleggen, waaruit een afwijzing of weigering blijkt. De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
  • het F9-formulier van 30 december 2023, met bijlage, van de zijde van de moeder;
  • het F9-formulier van 19 januari 2023 van de zijde van de moeder.

Feiten

  • Uit de moeder is op [geboortedatum01] 2008 geboren voornoemde minderjarige [voornaam minderjarige01] .
  • De man heeft [voornaam minderjarige01] erkend, blijkens de latere vermelding betreffende erkenning d.d. [datum erkenning01] 2008.
  • De moeder heeft van rechtswege het gezag over [voornaam minderjarige01] .
  • Blijkens de uittreksels uit het systeem ingevolge de Wet basisregistratie personen (hierna: de BRP) hebben zowel de moeder als [voornaam minderjarige01] de Bulgaarse nationaliteit.
  • De man heeft blijkens de BRP de Nederlandse nationaliteit.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van [beschikkingsdatum01] 2022 is mr. [bijzondere curator01] voornoemd benoemd tot bijzondere curator teneinde [voornaam minderjarige01] ingevolge artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te vertegenwoordigen.

Verzoek

Het verzoekschrift van de moeder strekt tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van de man over [voornaam minderjarige01] .
De bijzondere curator heeft namens [voornaam minderjarige01] het verzoek overgenomen, en verzoekt zelfstandig gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van de man over [voornaam minderjarige01] .

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de moeder en [voornaam minderjarige01] hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht op grond van artikel 3 aanhef en onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Op grond van het bepaalde in artikel 10:97, eerste lid, BW wordt de vraag of en onder welke voorwaarden het vaderschap van een man gerechtelijk kan worden vastgesteld, bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de man en de moeder, of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de man en de moeder elk hun gewone verblijfplaats hebben, of indien ook dit ontbreekt door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Ingevolge het derde lid van artikel 10:97 BW is voor de toepassing van het eerste lid het tijdstip van indiening van het verzoek bepalend.
Omdat de moeder en de man geen gemeenschappelijke nationaliteit hebben, en omdat niet bekend is of de moeder en de man gewone verblijfplaats hebben in dezelfde staat – de man staat immers geregistreerd als niet ingezetene – past de rechtbank Nederlands recht toe op het verzoek, zijnde het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind tijde van indiening van het verzoek.
Ontvankelijkheid
Op grond van artikel 1:207, derde lid, BW kan een verzoek tot vaststelling van het vaderschap door de moeder worden ingediend binnen vijf jaren na de geboorte van het kind of in geval van onbekendheid met de identiteit van de vermoedelijke verwekker dan wel van onbekendheid met zijn verblijfplaats, binnen vijf jaren na de dag waarop de identiteit en de verblijfplaats aan de moeder bekend zijn geworden, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt.
Omdat het verzoek meer dan vijf jaar na de geboorte van [voornaam minderjarige01] is ingediend terwijl het verwekkerschap van de man wel bekend was, is de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Nu het verzoek door de bijzondere curator namens [voornaam minderjarige01] is overgenomen en [voornaam minderjarige01] niet aan een termijn voor het indienen van een verzoek tot gerechtelijke vaststelling vaderschap is gebonden, zal de rechtbank hierna verder het verzoek namens [voornaam minderjarige01] beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling
Op grond van artikel 1:207 eerste lid BW kan het ouderschap van een persoon op de grond dat deze de verwekker is van het kind of op de grond dat deze als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van de moeder, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, en het kind. Ingevolge het tweede lid kan vaststelling van het vaderschap niet geschieden als de minderjarige al twee ouders heeft. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat deze bepaling als laatste mogelijkheid is bedoeld om een afstammingsband te doen ontstaan tussen een ouder en een kind, als de bereidheid van de verwekker hiertoe zelf niet bestaat of wellicht heeft bestaan maar tijdens zijn leven niet heeft geleid tot erkenning. De man heeft [voornaam minderjarige01] vlak na zijn geboorte op [datum erkenning01] 2008 erkend. De man is hierom al de juridische vader van [voornaam minderjarige01] . Oorspronkelijk verzoekster is de moeder van [voornaam minderjarige01] . [voornaam minderjarige01] heeft dus al twee juridische ouders. Hierop stuit het verzoek van [voornaam minderjarige01] in principe dus af.
Dit is slechts anders indien de rechtbank deze dwingende bepaling buiten toepassing kan laten omdat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [voornaam minderjarige01] hieraan is gebonden. Met het buiten toepassing laten van dwingende wetsbepalingen moet terughoudend worden omgegaan.
De moeder heeft gesteld dat gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in het belang van [voornaam minderjarige01] is, omdat hij dan (met terugwerkende kracht) de Nederlandse nationaliteit krijgt. [voornaam minderjarige01] blijft op dit moment verstoken van een nationaliteit en een identiteitsbewijs. Hij loopt daardoor tegen problemen aan bij de inschrijving op school, het afsluiten van verzekeringen, reizen, et cetera. Ondanks dat [voornaam minderjarige01] een Nederlandse vader heeft, door wie hij is erkend, gold op het moment van erkenning volgens de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) dat een minderjarige vreemdeling niet de Nederlandse nationaliteit van rechtswege verwerft op grond van een erkenning door een Nederlander. Het verkrijgen van Nederlanderschap kon – en kan – alleen door optie na drie jaar verzorging en opvoeding door die Nederlandse man. Hieraan is niet voldaan, omdat de man kort na de geboorte van [voornaam minderjarige01] uit zijn leven is verdwenen. [voornaam minderjarige01] is niet op de juiste wijze geregistreerd bij de Bulgaarse autoriteiten, waardoor hij volgens de Bulgaarse autoriteiten ook niet de Bulgaarse nationaliteit bezit. Het is niet mogelijk voor [voornaam minderjarige01] om alsnog de Bulgaarse nationaliteit te verkrijgen omdat hij geen identiteitsbewijs van de man kan overleggen en de vrouw niet op een vast adres in Bulgarije geregistreerd staat. Naturalisatie is evenmin mogelijk. [voornaam minderjarige01] heeft geen Bulgaars identiteitsbewijs, noch hebben de Bulgaarse autoriteiten een schrijven afgegeven waaruit blijkt dat [voornaam minderjarige01] niet voor de Bulgaarse nationaliteit in aanmerking komt. Vaststelling van het vaderschap is volgens de moeder daarom de laatste mogelijkheid. Hiervoor is DNA-onderzoek nodig; maar dat is niet mogelijk omdat de verblijfplaats van de man onbekend is. De moeder heeft daarom een DNA-vergelijkend onderzoek tussen haar dochter [kind01] en [voornaam minderjarige01] laten plaatsvinden. Hieruit volgt dat de waarschijnlijkheid van een volle broer – zus familierelatie 99,97% is. De man is de biologische vader van [kind01] . De kans dat [kind01] en [voornaam minderjarige01] dezelfde biologische vader delen verhoudt zich als 3661 : 1.
De bijzondere curator ziet ook geen andere mogelijkheden dan het doen van een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. De door de man gedane erkenning heeft geen nationaliteitsgevolg voor [voornaam minderjarige01] . Een postnatale erkenning in combinatie met een DNA-onderzoek zou voldoende moeten zijn voor een nationaliteitsvaststelling, maar de gemeente [gemeente01] gaat hiermee niet akkoord zo blijkt uit navraag van de advocaat van de moeder. Hierdoor valt [voornaam minderjarige01] tussen de wal en het schip, aldus de bijzondere curator.
De rechtbank overweegt verder als volgt. Noch de bijzondere curator noch de moeder heeft met zoveel woorden betoogd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [voornaam minderjarige01] aan het bepaalde in art. 1:207 BW is gebonden. Dit is de rechtbank ook niet gebleken. De man is al de juridische vader van [voornaam minderjarige01] . Zo de rechtbank al het ouderschap van de man gerechtelijk zou vaststellen voegt dit in familierechtelijke zin niets (wezenlijks) toe. [voornaam minderjarige01] is immers vlak na zijn geboorte erkend. De overige rechtsgevolgen die het ouderschap van de man voor [voornaam minderjarige01] meebrengen worden bepaald door de wet. In dit geval draait het met name om de bepalingen van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Discussies omtrent de nationaliteit van [voornaam minderjarige01] en het aanvragen daarvan moeten via de daartoe bestemde routes verlopen. Vaststaat dat [voornaam minderjarige01] via het afleggen van een optieverklaring het Nederlanderschap kan aanvragen bij de gemeente waarin hij woonachtig is. De moeder heeft hierover ook contact gehad met de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Als de gemeente niet in de voor [voornaam minderjarige01] welgevallige zin beslist, is het uiteindelijk aan de bestuursrechter om over deze kwestie te beslissen. De nu via de familierechter gekozen route is dus oneigenlijk. De omstandigheid dat [voornaam minderjarige01] bij toewijzing van zijn verzoek (een nationaliteits)belang heeft, maakt niet dat daarvoor ook een voldoende juridische grondslag aanwezig is. Dit is niet het geval. Dit zou anders kunnen zijn indien de bestuursrechtelijke route volledig is benut en deze niet tot resultaat heeft gehad dat [voornaam minderjarige01] het Nederlanderschap heeft verworven, terwijl daarvoor geen redelijke verklaring gegeven is. Die situatie doet zich evenwel (nog) niet voor. Hierom zal het verzoek worden afgewezen.
Uit de te nemen beslissing volgt dat vertegenwoordiging van [voornaam minderjarige01] door de bijzondere curator in deze procedure niet meer nodig is. De rechtbank beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek;
*
wijst het verzoek van de bijzondere curator af;
*
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd.
Voorschot door verzoekster als degene op wie bewijslast rust, tenzij zij een toevoeging heeft.
Zie verder onder dictum voor alternatief in geval van toevoeging.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Alt-van Endt, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. M.I. Noordegraaf als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 9 februari 2023.