In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap. De moeder van de minderjarige heeft verzocht om vaststelling van het vaderschap van de man, die al de juridische vader is door erkenning na de geboorte van de minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek niet ontvankelijk is, omdat het meer dan vijf jaar na de geboorte van de minderjarige is ingediend, terwijl de identiteit van de man als verwekker bekend was. De bijzondere curator heeft het verzoek overgenomen, maar ook dit verzoek is afgewezen. De rechtbank overweegt dat de man al de juridische vader is en dat het verzoek geen wezenlijke toevoeging zal hebben aan de bestaande familierechtelijke situatie. De rechtbank wijst erop dat de minderjarige, ondanks de erkenning door de man, geen Nederlandse nationaliteit heeft verworven, omdat de man kort na de geboorte uit het leven van de minderjarige is verdwenen en de moeder niet op de juiste wijze geregistreerd is bij de Bulgaarse autoriteiten. De rechtbank concludeert dat de juridische grondslag voor het verzoek ontbreekt en dat de moeder en de bijzondere curator niet hebben aangetoond dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de minderjarige aan de wettelijke bepalingen is gebonden. De rechtbank verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek en wijst het verzoek van de bijzondere curator af. De werkzaamheden van de bijzondere curator worden als beëindigd beschouwd.