Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09/088904-22; 01/074366-20 (tul); 09/261785-21 (tul)
Datum uitspraak: 30 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] ,
[adres] ,
op dit moment gedetineerd in de Justitiële Jeugdinrichting Pluryn te Lelystad.
1.Het onderzoek ter zitting
De strafzaak tegen de verdachte is inhoudelijk behandeld op de besloten zittingen van 21 juli 2022, 3 oktober 2022, 22 december 2022 (pro forma) en 16 maart 2023 (inhoudelijk).
De officier van justitie in deze zaak is mr. R.R. Knobbout en de advocaat van de verdachte is mr. N.M. Fakiri. De verdachte is op de zitting verschenen.
2.De tenlastelegging
De verdachte wordt er, kort gezegd, van beschuldigd dat hij
op 8 april 2022 te Den Haag samen met anderen een iPhone van [naam 1] heeft gestolen en daarbij geweld heeft gebruikt tegen die [naam 1] dan wel dat hij op 8 april 2022 te Den Haag [naam 1] heeft mishandeld;
op 25 maart 2022 te Den Haag samen met anderen geldbedragen en/of bankpassen van [naam 2] heeft gestolen en daarbij geweld heeft gebruikt en/of gedreigd heeft met geweld tegen die [naam 2] ;
op 26 maart 2022 te Den Haag samen met anderen geldbedragen heeft gepind met gestolen bankpassen van [naam 2] .
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I.
3.De bewijsbeslissing
De rechtbank acht het ten laste gelegde onder 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal voor de ten laste gelegde feiten volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte deze feiten heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit.
De rechtbank gebruikte de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde:
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] van 8 april 2022, met nummer PL1500- [nummer 4] (p. 20-22, met bijlagen p. 23-28);
Het proces-verbaal van verhoor [naam 1] de rechter-commissaris, door deze in de wettelijke vorm opgemaakt op 15 december 2022;
De verklaring van de verdachte op de zitting van 16 maart 2023.
De rechtbank gebruikte de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde:
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] van 31 maart 2022, met nummer PL1500- [nummer 1] (p. 54-56, met bijlage p. 58);
Het proces-verbaal van verhoor [naam 2] bij de rechter-commissaris, door deze in de wettelijke vorm opgemaakt op 15 december 2022;
Het proces-verbaal van bevindingen van 30 juni 2022, met nummer PL1500- [nummer 2] (p. 310-311);
Het proces-verbaal van bevindingen van 30 juni 2022, met nummer PL1500 [nummer 3] (p. 312-313, met bijlagen p. 314-315);
Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte bij de rechter-commissaris, door deze in de wettelijke vorm opgemaakt op 11 april 2022;
De verklaring van de verdachte op de zitting van 16 maart 2023.
De rechtbank gebruikte de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde:
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] van 31 maart 2022, met nummer PL1500- [nummer 1] (p. 54-56, met bijlage p. 58);
De verklaring van de verdachte op de zitting van 16 maart 2023;
Het proces-verbaal van bevindingen van 9 april 2022, met nummer PL1500- [nummer 5] (p. 59, met bijlagen p. 60-62).
De hierboven genoemde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
De raadsman heeft betoogd dat het medeplegen van de feiten 2 en 3 niet kan worden bewezen en dat de verdachte alleen verantwoordelijk gehouden kan worden voor de diefstal met geweld en de diefstal met de gestolen pinpassen. Van een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte(n) is geen sprake geweest. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor het onder 2 tenlastegelegde gebruik van een mes. De verdachte heeft het gebruik van het mes ontkend en moet voor dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Medeplegen feit 2
Ten aanzien van feit 2 verwerpt de rechtbank het verweer. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is vast komen te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit van voldoende gewicht is.
Op basis van de aangehaalde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de aangever heeft verklaard dat hij op zijn werk in de middag van 25 maart 2022 twee scooters voorbij zag rijden met jongens erop die een soort maskers droegen. Na zijn werk stapte de aangever in de tram en daar trof hij de jongens die hij eerder die middag had gezien. De jongens dwongen hem om uit de tram te stappen. Samen met de jongens liep de aangever in de richting van de wijk tegenover de tramhalte. Daar stond de verdachte op hem te wachten en heeft hem onder bedreiging van geweld en met geweld bankpassen afgepakt. Hoewel de verdachte heeft verklaard dat hij de aangever daar toevallig is tegenkomen, passeert de rechtbank dit niet aannemelijk geworden scenario en is van oordeel dat – net zoals bij het onder 1 tenlastegelegde – sprake is geweest van een vooropgezet plan. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de aangever. Uit de verklaring van de aangever leidt de rechtbank af dat er een plan is gemaakt om de aangever van zijn geld te beroven, en deze verklaring vindt steun in de aangehaalde bewijsmiddelen. Aan de overtuiging van de rechtbank dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten draagt bij dat de telefoons van de medeverdachten van het onder 1 ten laste gelegde feit masten hebben aangestraald in de directe omgeving van de plaats delict tijdens het incident, en dit incident twee weken vóór het onder 1 ten laste gelegde feit heeft plaatsgevonden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten.
Bedreiging met mes (feit 2)
De verklaring van de aangever over het gebruik van het mes vindt daarentegen geen steun in de andere bewijsmiddelen. Nu de verdachte het gebruik van het mes stellig en consistent heeft ontkend en in het dossier geen steunbewijs te vinden is voor de verklaring van de aangever op dat punt, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Medeplegen feit 3
Tot slot is de rechtbank, met de raadsman en op de door hem aangevoerde gronden, van oordeel dat het medeplegen van het onder 3 ten laste gelegde niet kan worden bewezen. Uit het dossier blijkt dat de verdachte zelf de uitvoeringshandelingen heeft verricht zonder dat daar medeverdachten betrokken bij zijn geweest. Ook voorafgaand en na de uitvoeringshandelingen kan de rechtbank uit de bewijsmiddelen geen voldoende nauwe en bewuste samenwerking met één of meer anderen afleiden om het medeplegen van het onder 3 ten laste gelegde te kunnen bewijzen. Dat betekent dat de rechtbank de verdachte voor dit onderdeel van de tenlastelegging zal vrijspreken en hem zal veroordelen voor het alleen plegen van het onder 3 ten laste gelegde.
4.De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1. hij op 8 april 2022 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, een mobiele telefoon (blauw iPhone 13 mini)
van [naam 1] heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd gevolgd van geweld tegen die [naam 1] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping het bezit van het gestolene te verzekeren, door
van [naam 1] heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd gevolgd van geweld tegen die [naam 1] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [naam 1] tegen te houden en vast te pakken en
- die [naam 1] op de grond te duwen en vervolgens op de grond te blijven drukken en
- die [naam 1] tegen het lichaam te trappen;
2. hij op 25 maart 2022 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, geldbedragen en twee bankpassen
van [naam 2] heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [naam 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om bij betrapping het bezit van het gestolene te verzekeren, door
van [naam 2] heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [naam 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om bij betrapping het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [naam 2] te achtervolgen en vervolgens dicht bij die [naam 2] te gaan zitten in de tram en
- een voorwerp tegen de rug van die [naam 2] te drukken en die [naam 2] vervolgens de woorden toe te voegen “hier stappen we uit” en
- die [naam 2] in het gezicht te slaan;
3. hij op 26 maart 2022 te ’s-Gravenhage meerdere geldbedragen
van [naam 2] heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door meermalen te pinnen met gestolen bankpassen
van die [naam 2] , zonder daartoe gerechtigd te zijn.
van [naam 2] heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door meermalen te pinnen met gestolen bankpassen
van die [naam 2] , zonder daartoe gerechtigd te zijn.
Het meer of anders tenlastegelegde is niet bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft taal- en/of schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.
5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
De feiten en de verdachte zijn strafbaar.
6.De straf en/of maatregel
6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een jeugddetentie geëist van iets langer dan één jaar en geëist dat aan de verdachte een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) wordt opgelegd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte naar voren gebracht dat hij het liefst geen PIJ-maatregel wil, maar wel begrijpt waarom het nodig is. Om die reden wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de PIJ-maatregel. De raadsman heeft daarnaast bepleit om toepassing te geven aan artikel 77s, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht en aan de verdachte naast de PIJ-maatregel geen straf op te leggen. De verdachte is bezig met zijn toekomst. Om een plek in de maatschappij en een baan te krijgen na de behandeling tijdens de PIJ-maatregel is een verklaring omtrent het gedrag nodig. Bij de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag wordt de opgelegde straf in aanmerking genomen en daarbij weegt in positieve zin mee dat de rechtbank aan behandeling voorrang heeft gegeven boven een straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich in een tijdsbestek van anderhalve maand twee keer schuldig gemaakt aan een straatroof en aan het pinnen met gestolen pinpassen. Beide straatroven heeft de verdachte gepleegd met anderen, waarbij vooraf een plan is gemaakt. Bij beide straatroven is geweld gebruikt door de verdachte. De verdachte heeft bij het plegen van de feiten niet nagedacht over het effect van zijn daden voor de slachtoffers en heeft enkel gedacht aan geldelijk gewin. Dit soort feiten zijn voor de betrokkenen zeer schokkend en angstaanjagend. Het is algemeen bekend dat dit soort feiten vaak nadelige psychische gevolgen voor de slachtoffers hebben. Dergelijke feiten dragen daarnaast bij aan gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
De rechtbank zal bij de strafoplegging de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd in aanmerking nemen. Het betreft in de onderhavige zaak de oriëntatiepunten voor diefstal met geweld/afpersing en diefstal. Daarbij kunnen strafverzwarende omstandigheden aanleiding geven om de strafmaat naar boven te wijzigen. In het onderhavige geval ziet de rechtbank strafverzwarende omstandigheden in de ernst van de feiten en het georganiseerde karakter van de groep. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verdachten bij beide straatroven planmatig te werk zijn gegaan.
Tussenconclusie
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf rechtvaardigen. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende over de persoon van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden laten meewegen.
Strafblad
In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij blijkens zijn strafblad van 13 maart 2023 eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten. De verdachte liep in twee proeftijden ten tijde van de huidige feiten en heeft de feiten 2 en 3 een week na een veroordeling gepleegd, en feit 1 nog geen twee weken later.
Persoon van de verdachte
Pro Justitia rapportage
De rechtbank heeft bij de weging van de persoonlijke omstandigheden verder het Pro Justitia rapport van 14 november 2022, gezamenlijk opgesteld door GZ-psycholoog [naam 3] en kinder- en jeugdpsychiater drs. [naam 4] , betrokken. Uit dat rapport blijkt dat bij de verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis, met beperkte prosociale emoties, beperkt ontwikkelde regulerende functies en een verhoogde spanningsbehoefte. De persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte is bedreigd en zal zonder interventies ontwikkelen richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is bij de verdachte sprake van een matig tot ernstige stoornis in cannabisgebruik en functioneert hij op zwakbegaafd niveau. De psychopathologie van de verdachte kent een vroege aanvang en het daarmee samenhangende gedragspatroon is duurzaam van aard. Hoewel de stoornissen aanwezig waren ten tijde van de incidenten is niet aannemelijk dat de factoren uit de leefomstandigheden en de pathologie van de verdachte hebben geleid tot een verminderde keuzevrijheid. De feiten kunnen de verdachte daarom volledig worden toegerekend.
Het risico op recidive wordt als hoog ingeschat. Er zijn nauwelijks beschermende factoren aanwezig om het recidive risico te verminderen. Behandeling is noodzakelijk om de antisociale ontwikkeling van de verdachte te keren en een zo gunstig mogelijke ontwikkeling te stimuleren. Behandeling gericht op de sociaal-emotionele en persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte kan daarbij ook het risico op toekomstig gewelddadig dan wel ander antisociaal gedrag verminderen. De psychopathologie van de verdachte is complex en vereist langdurige behandeling. Adequate behandeling zal leiden tot frustraties en mogelijk acting-out, met verbale en fysieke agressie. Om die reden is een maximaal beveiligingsniveau nodig om dergelijk gedrag te kunnen beheersen en behandelen. De deskundigen concluderen dat de noodzakelijke behandeling niet anders kan worden vormgegeven dan binnen het kader van een onvoorwaardelijk PIJ-maatregel.
Rapport van de Raad voor de Kinderbescherming
De rechtbank heeft bij haar oordeel ook de bevindingen uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) ten behoeve van de zitting van 16 maart 2023 betrokken. In het rapport wordt aansluiting gezocht bij de conclusies van de voornoemde deskundigen. Ook uit het rapport van de Raad blijkt dat er veel zorgen zijn op alle leefgebieden van de verdachte. De zorgen gaan vooral over zijn geestelijke gezondheid, zijn beperkt cognitief functioneren, agressieproblematiek, zelfbepalend gedrag, middelengebruik en omgang met antisociale jongeren. De Raad is van mening dat de kans op herhaling verhoogd aanwezig is en dat de verdachte en zijn omgeving beschermd moeten worden vanwege de impulsiviteit van de verdachte, zijn behoefte aan spanning, beperkte zelfinzicht en beïnvloedbaarheid waarbij hij de grenzen van zichzelf en anderen overschrijdt. Gelet op de ernstige problemen ten aanzien van het gedrag en de ontwikkeling van de verdachte, de gecompliceerdheid van zijn problematiek, de hoge kans op herhaling en het gebrek aan een reëel alternatief, adviseert de Raad om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Langdurige residentiële behandeling is nodig om het gedrag van de verdachte positief te beïnvloeden. Alleen op deze manier kan gestart worden met het doorbreken van ingesleten gedragspatronen en het terugdringen van de gedrags- en ontwikkelingsproblemen. Met begeleiding kan de verdachte werken aan een toekomstperspectief.
Ter terechtzitting heeft de deskundige, R. Ghogli, namens Stichting Jeugdbescherming west, zich aangesloten bij het Pro Justitia advies en het advies van de Raad.
Toerekeningsvatbaar
De rechtbank volgt de conclusies van de deskundigen voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid en acht de verdachte daarom volledig toerekeningsvatbaar.
PIJ-maatregel
Om een PIJ-maatregel op te kunnen leggen, moet zijn voldaan aan de verschillende voorwaarden die in artikel 77s Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) worden genoemd. Ten eerste moet de verdachte een gebrekkige ontwikkeling of stoornis hebben. Ten tweede moet het feit waarvoor de maatregel wordt opgelegd een misdrijf zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld of het feit moet behoren tot één van de in dat artikel omschreven misdrijven. Ten derde moet de PIJ-maatregel noodzakelijk zijn voor de veiligheid van andere personen of goederen. Als laatste moet de PIJ-maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte zijn.
De rechtbank stelt vast dat, gelet op de misdrijven waaraan de verdachte zich schuldig heeft gemaakt en de conclusies van de gedragskundige rapportages over de verdachte, aan deze wettelijke vereisten voor oplegging van een PIJ-maatregel is voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat voormelde rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies van het onderzoek met betrekking tot het opleggen van de PIJ-maatregel worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank volgt de conclusies van de deskundigen en legt deze ten grondslag aan haar beslissing dat aan de verdachte een PIJ-maatregel moet worden opgelegd. Daarbij overweegt zij het volgende.
Door de deskundigen is vastgesteld dat bij de verdachte sprake is van een normoverschrijdend-gedragsstoornis, een cannabis stoornis, een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en dat hij functioneert op zwakbegaafd niveau. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan misdrijven waarop gevangenisstraffen van vier jaren of meer zijn gesteld.
Er is voorts sprake van een hoge kans dat de verdachte zonder behandeling in een gesloten en gestructureerde setting, opnieuw strafbare feiten zal plegen en gewelddadig gedrag zal vertonen. De verdachte heeft in een relatief korte tijd een aantal strafbare feiten gepleegd, waarbij hij planmatig en gestructureerd te werk is gegaan. De verdachte heeft bij het plegen van de feiten geen rekening gehouden met de gevolgen voor de slachtoffers. Hij heeft daarbij evenmin enige boodschap gehad aan de veroordeling die een week ervoor was uitgesproken en waarbij hem een proeftijd was opgelegd.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de verdachte gebaat is bij een langdurige behandeling op een plek met een hoog beveiligingsniveau. De verdachte heeft veel in zijn leven meegemaakt, en zijn psychopathologie en daarmee samenhangende gedragspatroon zijn volgens de deskundigen vroeg begonnen. Langdurige behandeling is nodig om de antisociale gedragsontwikkeling van de verdachte naar het positieve te keren. Gelet op de persoon en de problematiek van de verdachte, het hoge recidiverisico, de ernst en aard van de feiten, de adviezen van de deskundigen en het gebrek aan een reëel alternatief, ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan de verdachte een onvoorwaardelijk PIJ-maatregel op te leggen.
De maatregel geldt voor een termijn van drie jaren. Na twee jaar eindigt de maatregel van rechtswege voorwaardelijk, tenzij de maatregel wordt verlengd op de wijze zoals bedoeld in artikel 77t van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank stelt vast dat de maatregel opgelegd is ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van één of meer personen. Daarom kan de maatregel verlengd worden, telkens met ten hoogste van twee jaren en tot een maximum van zeven jaren.
Jeugddetentie
Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten vindt de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van vier maanden passend en geboden. Bij het bepalen van de hoogte hiervan heeft de rechtbank in grote mate rekening gehouden met het belang van de verdachte om zo spoedig mogelijk te starten met behandeling gedurende de PIJ-maatregel en de intensiteit en de duur van het te doorlopen traject. De rechtbank is zich ervan bewust dat in dit geval het voorarrest van de verdachte de op te leggen vrijheidsbenemende straf overstijgt. Bij het bepalen van de strafmodaliteit en de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van de verdachte en de straffen die gewoonlijk voor de bewezenverklaarde feiten worden opgelegd. De duur van de voorlopige hechtenis speelt daarbij in beginsel geen zwaarwegende rol. Dat is in dit geval niet anders.
7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
[naam 1]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces (ten aanzien van feit 1) en heeft een schadevergoeding gevorderd van € 899,-, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[naam 2], wettelijk vertegenwoordigd door [naam 5] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces (ten aanzien van feiten 2 en 3) en heeft een schadevergoeding gevorderd van € 458,-, bestaande uit € 258,- materiële schade en € 200,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vorderingen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [naam 5] niet hoofdelijk moet worden toegewezen en moet worden gematigd tot een bedrag van € 100,- gelet op de beperkte rol van de verdachte. Ook dient rekening te worden gehouden met het feit dat de iPhone voor een ander bedrag op Marktplaats te koop is aangeboden. Wat betreft de vordering van [naam 2] refereert de verdediging zich aan de gevorderde bedragen bij schadeposten ‘bankoverschrijving’ en ‘pinpas’. Voor het overige moet de vordering worden afgewezen wegens een gebrek aan onderbouwing en een beperkt causaal verband. De immateriële vordering moet worden gematigd tot een bedrag van € 100,-.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
[naam 1]
De rechtbank zal de vordering tot materiële schadevergoeding deels toewijzen. De hoogte van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist. De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat het slachtoffer de iPhone voor € 700,- te koop heeft aangeboden. Nu de verkoop van de telefoon niet is doorgegaan door de diefstal heeft het slachtoffer € 700,- schade geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de daarom vordering toewijzen tot € 700,- en de vordering voor het overige afwijzen. Anders dan door de advocaat is bepleit, zal de rechtbank de vordering hoofdelijk toewijzen. De rechtbank heeft rekening gehouden met het aandeel van de verdachte en ziet geen aanleiding om van een hoofdelijke veroordeling af te wijken.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 8 april 2022 is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door de bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 700,- vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover met ingang van 8 april 2022, ten behoeve van [naam 1] .
[naam 2]
Materiële schade
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van materiële schade toewijzen voor de schadepost ‘bankoverschrijving’. De raadsman heeft zich ter zake van deze schadepost gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank; en uit het dossier blijkt dat er voor € 7,- schade is geleden.
Voor wat betreft de overige materiële schadeposten zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. De materiële schade is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde onder 2. De hoogte van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid en is van oordeel dat de geleden immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 100,- moet worden vastgesteld. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en ernst van het letsel, de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
Conclusie
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 107,-, bestaande uit € 7,- materiële schade en € 100,- immateriële schade.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 25 maart 2022 is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door de bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 107,- vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover met ingang van 25 maart 2022, ten behoeve van [naam 2] .
8.Vorderingen tot tenuitvoerlegging 01/074366-20 en 09/261785-21
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie persisteert bij de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Bosch voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, en bij de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen. De behandeling van de verdachte moet zo snel mogelijk starten en er is geen toegevoegde waarde om de verdachte na een intensief behandeltraject van de PIJ-maatregel nog de werkstraf te laten uitvoeren.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd in twee lopende proeftijden. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan de vonnissen verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen worden gelast. De rechtbank vindt het evenwel niet opportuun die last te geven, omdat zij aan de verdachte een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen oplegt. De rechtbank vindt het gezien de leeftijd en problematiek van de verdachte noodzakelijk dat hij zo spoedig mogelijk behandeling krijgt geboden in het kader van de opgelegde maatregel en zal de vorderingen tot tenuitvoerlegging dan ook afwijzen.
9.De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen: 36f, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
10.De beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 4 is omschreven en kwalificeert dit als
ten aanzien van feit 1:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 3;
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
verklaart de verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
veroordeelt de verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van
4 (VIER) MAANDEN;
4 (VIER) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, van deze jeugddetentie wordt afgetrokken;
legt de verdachte op de maatregel van:
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
benadeelde partij [naam 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 700,- (bestaande uit materiële schade) en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 april 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
wijst de vordering tot materiële schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte op de hoofdelijke verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 700,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 april 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat als de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
benadeelde partij [naam 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 107,- (bestaande uit € 7,- materiële schade en € 100,- immateriële schade) en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 25 maart 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
verklaart de benadeelde partij voor het resterend deel van de vordering tot vergoeding van materiële schade niet ontvankelijk;
wijst de vordering tot vergoeding van immateriële schade van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte op de hoofdelijke verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 107,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 maart 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat als de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
vorderingen tenuitvoerlegging
wijst af de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf bij parketnummers: 01/074366-20 en 09/261785-21.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.H. Rochat, kinderrechter,
en mr. M. Diepenhorst, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. D. van Amelsvoort, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 30 maart 2023.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 8 april 2022 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een mobiele telefoon (blauwe iPhone 13 mini), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [naam 1] tegen te houden en/of vast te pakken en/of vast te grijpen en/of
- die [naam 1] op de grond te duwen en/of (vervolgens) op de grond te (blijven) drukken en/of
- die [naam 1] (tegen het lichaam) te schoppen en/of trappen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 april 2022 te 's-Gravenhage, [naam 1] heeft mishandeld door
- die [naam 1] tegen te houden en/of vast te pakken en/of vast te grijpen en/of
- die [naam 1] op de grond te duwen en/of (vervolgens) op de grond te (blijven)
drukken en/of
- die [naam 1] (tegen het lichaam) te schoppen en/of trappen;
2
hij op of omstreeks 25 maart 2022 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer geldbedrag(en) (ter hoogte van respectievelijk 7,50 euro en/of 7 euro) en/of twee bankpassen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [naam 2] te (achter)volgen en/of (vervolgens) dicht bij die [naam 2]
te gaan zitten in de tram en/of
- een voorwerp tegen de rug van die [naam 2] te drukken en/of die [naam 2]
(vervolgens) de woorden toe te voegen: "hier stappen we uit", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- een mes, althans een scherp voorwerp, op de keel van die Van der Heide te zetten en/of die [naam 2] (vervolgens) de woorden toe te voegen: "laat maar zien wat je hebt", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- die [naam 2] tegen het hoofd en/of in het gezicht te slaan;
3
hij op of omstreeks 26 maart 2022 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere geldbedragen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen geldbedragen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door meermalen, althans eenmaal, te pinnen met een of meer (gestolen en/of wederrechtelijk verkregen) bankpas(sen) toebehorende aan die [naam 2] , zonder daartoe gerechtigd te zijn.