ECLI:NL:RBDHA:2023:45

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2023
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
09-187304-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van een winkeloverval en twee pogingen daartoe met tbs-maatregel

Op 5 januari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een twintigjarige verdachte, die beschuldigd werd van een winkeloverval en twee pogingen daartoe. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, zodanig psychiatrisch gehandicapt is dat pedagogische beïnvloeding nauwelijks mogelijk is. De deskundigen concludeerden dat de verdachte een intensieve, langdurige behandeling nodig heeft om de kans op recidive te verlagen. De rechtbank oordeelde dat de algemene veiligheid van personen en goederen eist dat aan de verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd, in plaats van behandeling binnen de reguliere geestelijke gezondheidszorg of een voorwaardelijke tbs-maatregel. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 166 dagen, met de bijkomende tbs-maatregel. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf en maatregel. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing en pogingen tot afpersing, waarbij hij geweld en bedreiging met geweld heeft gebruikt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/187304-22
Datum uitspraak: 5 januari 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ,
BRP- [adres 1] ,
op dit moment preventief [gedetineerd] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is inhoudelijk behandeld op de zitting van
22 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Offers en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw mr. E.L. de Craen naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van
22 december 2022 - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 juli 2022 te ’s-Gravenhage met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 1] en/of een derde toebehoorde(n), door [slachtoffer 1] een mes te tonen en/of dat mes in haar richting te wijzen en/of daarbij de woorden toe te voegen: "Ik wil al het geld!" en/of "mevrouw ik ga u niet neersteken als u meewerkt. Doe het geld in het tasje", althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking;
2.
hij op of omstreeks 23 juli 2022 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 2] en/of een derde toebehoorde(n) aan [slachtoffer 2] een mes heeft getoond en/of dat mes in die richting van [slachtoffer 2] heeft gericht en/of daarbij de woorden heeft toegevoegd: "Ik wil al het geld hebben", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 23 juli 2022 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een kassière van [bedrijf 3] te dwingen tot de afgifte van een aansteker en/of de kluis, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 3] (gevestigd aan [adres 2] ) en/of een derde toebehoorde(n) aan die kassière een mes heeft getoond en/of daarbij de woorden heeft toegevoegd: 'Ik wil een aansteker en ik wil de kluis"
en/of “geef me geld” althans woorden van gelijke aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2022217867, van de Districtsrecherche Den Haag-West (doorgenummerd pagina 1 t/m 111).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot feit 1:
- De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
22 december 2022;
- Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , opgemaakt op 7 juli 2022, (p. 9-10).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot feit 2:
- De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
22 december 2022;
- Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , opgemaakt op 23 juli 2022,
(p. 20-21).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot feit 3:
- De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
22 december 2022;
- Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] (namens [bedrijf 3] ), opgemaakt op 25 juli 2022, (p. 101-102).

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 7 juli 2022 te ’s-Gravenhage met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag
van [bedrijf 1] , door [slachtoffer 1] een mes te tonen en dat mes in haar richting te wijzen en daarbij de woorden toe te voegen: "Ik wil al het geld!" en "mevrouw ik ga u niet neersteken als u meewerkt. Doe het geld in het tasje";
2.
hij op 23 juli 2022 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag
van [bedrijf 2] , aan [slachtoffer 2] een mes heeft getoond en dat mes in die richting van [slachtoffer 2] heeft gericht en daarbij de woorden heeft toegevoegd: "Ik wil al het geld hebben", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 23 juli 2022 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld een kassière van [bedrijf 3] te dwingen tot de afgifte van enig goed,
van [bedrijf 3] (gevestigd aan [adres 2] ), aan die kassière een mes heeft getoond en daarbij de woorden heeft toegevoegd: “geef me geld” althans woorden van gelijke aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte – in afwijking van de conclusies van de meest recente pro Justitia rapportages – volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten en derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat (dezelfde) deskundigen van het NIFP in april 2022 hebben geadviseerd om de verdachte, ten aanzien van de feiten waarvan hij destijds werd verdacht, volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren. De verdediging meent dat er sindsdien geen relevante veranderingen in de psychiatrische toestand van de verdachte zijn opgetreden die rechtvaardigen dat het onderhavige wél – zij het in verminderde mate – aan de verdachte kan worden toegerekend.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte – overeenkomstig de conclusies van de meest recente pro Justitia rapportages – verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden verklaard.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Over – onder meer – de toerekenbaarheid van de verdachte hebben dr. I.F.F.M. Elzakkers (psychiater) op 11 november 2022 en drs. L. Heukelom (GZ-psycholoog) en dr. A.I. Staff (psycholoog) op 10 november 2022 pro Justitia rapportages opgemaakt. Hieruit blijkt dat bij de verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis, schizofrenie, een stoornis in het gebruik van cannabis in volledige remissie in een gereguleerde omgeving, een ongespecificeerde voedings- of eetstoornis en ouder-kind relatieproblematiek. Dit was ook het geval ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten, al was het cannabisgebruik vermoedelijk sinds korte tijd gestaakt. Geadviseerd wordt om het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Ter terechtzitting is dr. Elzakkers nader als deskundige gehoord. Over de toerekenbaarheid van de verdachte, meer specifiek over het verschil in het psychiatrisch toestandsbeeld van de verdachte in april 2022 en november 2022, heeft zij medegedeeld dat de verdachte sinds het psychiatrische onderzoek in april is behandeld met medicatie en bij het plegen van de onderhavige feiten minder psychotisch was dan tijdens de overval op de winkel op
5 november 2021 waarvoor hij toen werd onderzocht.
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde rapportages en de ter terechtzitting afgelegde verklaring van dr. Elzakkers op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies van het psychologisch en psychiatrisch onderzoek worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing.
De rechtbank volgt de conclusies van de deskundigen over de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De verdachte is dan ook strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
De rechtbank zal bij het bepalen van de op te leggen straf rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.

7.De op te leggen straf en maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte – met toepassing van het volwassenstrafrecht en rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid – wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft verder gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging wordt opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen en aan de verdachte een jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan het al ondergane voorarrest. De noodzakelijk geachte behandeling van de verdachte dient plaats te vinden binnen de reguliere GGZ en niet binnen het forensische kader. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om aan de verdachte een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel op te leggen. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om aan de verdachte een voorwaardelijke tbs-maatregel op te leggen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in een periode van enkele weken schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een winkel en twee pogingen daartoe. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort geweldsdelicten zich nog gedurende langere tijd angstig en onveilig kunnen voelen. Bovendien nemen als gevolg van dit soort delicten de gevoelens van angst en onveiligheid op straat en in de maatschappij toe. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 25 oktober 2022, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit en dat de verdachte terzake van een soortgelijk strafbaar feit, gepleegd op 5 november 2021, bij vonnis van 17 juni 2022 is ontslagen van alle rechtsvervolging.
Volwassenstrafrecht of jeugdstrafrecht?
Uit de – hiervoor aangehaalde – pro Justitia rapportages is over het al dan niet toepassen van het jeugdstrafrecht het volgende geconcludeerd. De verdachte imponeert dermate psychiatrisch gehandicapt dat pedagogische beïnvloeding nauwelijks mogelijk is. Er bestaan dan ook contra-indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. De verdachte kan de risico’s van zijn handelen slecht inschatten, kan zijn gedrag nauwelijks organiseren, komt jonger over dan zijn kalenderleeftijd en functioneert in de praktijk op verstandelijk beperkt niveau, dit door de ernstige psychiatrische multimorbiditeit. De indruk van de psychiater is dat dit een blijvende beperking is. Anders dan in april 2022 wordt nu niet geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen, omdat het afgelopen halfjaar is gebleken dat de verdachte ook in minder psychotische staat en tijdens het verblijf in een instelling weinig pedagogisch beïnvloedbaar is. Verder is toen extra duidelijk geworden hoe psychiatrisch gehandicapt de verdachte is. De nadruk dient hierdoor meer te liggen op psychiatrische behandeling dan op pedagogische beïnvloeding.
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies van het psychologisch en psychiatrisch onderzoek – ook voor het al dan niet toepassen van het jeugdstrafrecht – worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing.
De rechtbank volgt de conclusies van de deskundigen over het niet toepassen van het jeugdstrafrecht. Aan de nu twintigjarige verdachte zal dan ook een straf en/of maatregel worden opgelegd overeenkomstig het volwassenstrafrecht. Een (voorwaardelijke)
PIJ-maatregel behoort in dat kader niet tot de mogelijkheden.
Recidiverisico en behandelkader
Uit de – reeds hiervoor aangehaalde – pro Justitia rapportages is over het recidiverisico en het behandelkader het volgende geconcludeerd. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De aanwezige problematiek van de verdachte maakt dat hij nauwelijks in staat is tot het reguleren van zijn denken en handelen, zijn gedrag niet afweegt en enkel gericht is op directe behoeftebevrediging. Hierdoor is hij slechts beperkt in staat om zijn gedrag te controleren. Dit is bovendien sterker aanwezig wanneer hij cannabis gebruikt.
Zonder inzet van behandeling versterkt de problematiek van de verdachte het risico op herhaling van gewelddadig gedrag.
Op basis van de gesignaleerde problematiek en om de kans op recidive te verlagen, wordt behandeling noodzakelijk geacht. Er is een intensieve, langdurige behandeling nodig waarbij de psychose wordt behandeld met antipsychotica. Daarnaast moet er een zeer gestructureerde, voorspelbare omgeving zijn waar de verdachte stap voor stap vaardigheden voor zelfredzaamheid aangeleerd kan krijgen en hierbij dagelijks, langdurig en intensief begeleid wordt. Eerdere plaatsingen op leefgroepen hebben uitgewezen dat het de verdachte niet lukt om te functioneren binnen een groepsklimaat. Er is dus behandeling en begeleiding nodig gericht op hem als individu. Dit alles dient binnen een gesloten setting plaats te vinden, omdat eerdere plaatsingen in een open setting ertoe hebben geleid dat de verdachte cannabis ging gebruiken en tot het plegen van delicten is gekomen. Daarom wordt er een tbs-maatregel met dwangverpleging geadviseerd. Hierbij is een hoge verpleegintensiteit nodig met individuele behandeling en begeleiding. Een hoog beveiligingsniveau is niet nodig, het is vooral van belang dat de verdachte geen middelen kan gebruiken en niet zijn eigen geld beheert. Het risico op agressief gedrag of vluchten wordt als laag ingeschat.
Een voorwaardelijk kader is kort overwogen, maar als onhaalbaar terzijde geschoven. De verdachte kan zich naar de mening van de onderzoekers niet aan voorwaarden houden. Hij overziet dit niet en weegt zijn handelen onvoldoende af om zich adequaat aan voorwaarden te kunnen houden. Ook worden bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel niet geadviseerd. Deels vanwege het argument dat de verdachte zich niet aan voorwaarden kan houden, deels omdat de verdachte dan bij het overtreden van de voorwaarden in detentie komt, waar het recidiverisico niet van zal verminderen en wat de verdachte, gezien zijn ernstige psychiatrische stoornissen, tekort zal doen. De deskundige [naam 2] van Reclassering Nederland adviseert in het reclasseringsadvies van 6 december 2022 eveneens negatief over het opleggen van tbs met voorwaarden, de reclassering ziet geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. De verdachte heeft momenteel een civielrechtelijke maatregel, namelijk een zorgmachtiging die loopt tot juli 2023. Naar de mening van de onderzoekers biedt dit onvoldoende kader voor zowel de behandeling als de beperking van het recidiverisico. In de GGZ wordt minder aandacht besteed aan preventie van recidive en zal een klinische behandeling onvoldoende langdurig gegeven worden.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank acht het noodzakelijk dat de verdachte zo spoedig mogelijk intensief wordt behandeld aan en begeleid wordt met betrekking tot zijn stoornissen. De rechtbank zal daarom aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest.
De rechtbank is van oordeel dat behandeling in een gesloten forensische setting met een zeer hoge verpleegintensiteit noodzakelijk is. De rechtbank betrekt bij dit oordeel de ernst van de bewezenverklaarde feiten, het gevaar dat de verdachte hiermee heeft veroorzaakt en het als hoog ingeschatte recidiverisico. Op grond hiervan en gelet op de door de deskundigen en de reclassering gegeven adviezen, is de rechtbank van oordeel dat de algemene veiligheid van personen en goederen eist, dat aan de verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd en dat niet kan worden volstaan met behandeling binnen de reguliere GGZ of met een voorwaardelijke tbs-maatregel. De rechtbank merkt daarbij op dat ook zij ziet dat de verdachte in het verleden niet de behandeling heeft gehad die hij had moeten krijgen. Dat brengt echter geen verandering in de situatie op dit moment. Hoewel de verdachte graag wil, heeft hij weinig vermogen zijn gedrag te sturen, terwijl sprake is van een hoog recidiverisico dat moet worden ingeperkt. De langdurige en intensieve behandeling die verdachte nodig heeft kan daarom niet anders dan binnen het forensisch kader kan worden geboden.
Duur maatregel
Op grond van artikel 38e Sr mag de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren niet te boven gaan, tenzij de tbs wordt gelast ter zake van een misdrijf dat gericht is of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank overweegt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een voltooide winkeloverval met een mes en twee pogingen daartoe. Dit levert een handelen op van de verdachte dat gericht is tegen of gevaar oplevert voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Aan voornoemd criterium is derhalve voldaan en de totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaren te boven gaan. De rechtbank zal de maatregel – zoals door de officier van justitie is gevorderd – ongemaximeerd aan de verdachte opleggen.
Tot slot merkt de rechtbank met nadruk op dat zij het gezien de problematiek en de kwetsbaarheid van de verdachte van groot belang acht dat zorgvuldig wordt bezien waar de verdachte – in afwachting van een plaatsing voor zijn behandeling – de te overbruggen periode door zal brengen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b, 45, 57 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
afpersing;
ten aanzien van feit 2:
poging tot afpersing;
ten aanzien van feit 3:
poging tot afpersing;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
166 (HONDERDZESENZESTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
terbeschikkingstellingvan de verdachte;
beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, voorzitter,
mr. E.C.M. Bouman, rechter,
mr. C.M.A. de Koning, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M.W. van der Sanden, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 januari 2023.