ECLI:NL:RBDHA:2023:4494

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
C/09/643113 / JE RK 23-355
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen bij de vader met gezag

In deze zaak heeft de kinderrechter op 22 maart 2023 uitspraak gedaan over het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen bij hun vader. Het verzoek was ingediend door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, naar aanleiding van zorgen over de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie bij de moeder. De kinderrechter heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen, waaronder de echtscheiding van de ouders, de ondertoezichtstelling van de kinderen en de zorgen die zijn geuit door de gecertificeerde instelling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder sinds september 2022 geen groei meer vertoont in het bieden van een veilige omgeving voor de kinderen, maar ook dat er onvoldoende bewijs is dat de acute veiligheid van de kinderen in gevaar is. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de incidenten die zich hebben voorgedaan niet zodanig ernstig zijn dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is. Bovendien zijn er te veel onzekerheden over de opvoedsituatie bij de vader, die in het verleden betrokken is geweest bij huiselijk geweld. De kinderrechter heeft daarom het verzoek tot uithuisplaatsing afgewezen en benadrukt dat de moeder ondersteuning nodig heeft om de situatie veiliger te maken voor de kinderen. De beschikking is op 30 maart 2023 schriftelijk vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/643113 / JE RK 23-355
Datum uitspraak: 22 maart 2023

Beschikking van de kinderrechter

Afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 23 februari 2023 ingekomen verzoekschrift van:

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:
- [minderjarige01] ,geboren op [geboortedatum01] 2015 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige01] ,
- [minderjarige02] ,geboren op [geboortedatum02] 2018 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige02] ,
- [minderjarige03] ,geboren op [geboortedatum03] 2019 te [geboorteplaats01] ,,
hierna te noemen: [minderjarige03] ,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man01] ,

hierna te noemen: de vader,
feitelijk verblijvende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. P.A. van Lange, gevestigd te Rotterdam,

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats02] ,
advocaat: mr. M.S. Polat, gevestigd te Den Haag.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder :
- het verzoekschrift, met bijlagen.
Op 16 maart 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk, [naam]
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw [naam01] en [naam02] , namens de gecertificeerde instelling.
De kinderrechter heeft na het sluiten van de behandeling ter zitting aangegeven geen mondelinge uitspraak te doen en dat partijen woensdag 12 maart na 12:00 uur naar de griffie kunnen bellen voor de uitspraak. Daarbij heeft de kinderrechter aangegeven dat de schriftelijke uitwerking van de uitspraak later volgt.

Feiten

- Het huwelijk van de vader en de moeder is in november 2021 door echtscheiding ontbonden.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] .
- [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] verblijven bij de moeder.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 27 oktober 2022 [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] onder toezicht gesteld van 29 oktober 2022 tot 29 oktober 2023.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot machtiging [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de ouder met gezag - de kinderrechter begrijpt bij de vader met gezag - voor de periode van één jaar. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting ligt het volgende aan het verzoek ten grondslag.
Sinds september 2022 wordt er door de gecertificeerde instelling gezien dat moeder geen groei meer laat zien en dat er zelfs een achteruitgang is in het bieden van veiligheid. De gecertificeerde instelling maakt zich veel zorgen over de veiligheid van de kinderen. Er gebeuren dingen in het gezin die niet veilig zijn. Begin oktober heeft [minderjarige01] een brandwond gekregen aan zijn hand en de moeder vertelde dit pas een dag later aan de jeugdbeschermer. Zij ging ook pas een dag later naar de dokter. Het is niet bekend hoe dit heeft kunnen gebeuren en de laatste maanden gebeurt het steeds vaker de dat kinderen onverklaarbare wondjes hebben. De jeugdbeschermers maken zich zorgen dat, ondanks de gesprekken met de moeder en de hulpverlening van VUHP, het voor blijft komen dat de kinderen dingen doen die gevaarlijk zijn. Begin februari kwam [minderjarige03] tijdens een bezoek met een mesje uit de keuken lopen ondanks er al maanden over wordt gepraat dat de keukendeur met een hekje dicht moet worden gemaakt en de kinderen niet zonder toezicht in de keuken mogen zijn. De moeder heeft geen actie ondernomen en de onveilige situatie blijft in stand. Er zijn ook zorgen over de veiligheid van de kinderen als zij met de moeder buitenshuis zijn. Na een huisbezoek begin februari stonden alle drie de kinderen alleen op straat. De moeder kwam pas minuten later de trap af lopen. Zij ziet niet in dat zij degene is die de veiligheid van de kinderen moet waarborgen en zij legt de schuld buiten zichzelf. Verder zijn er zorgen over de beschikbaarheid van de moeder. Zij heeft trauma’s uit het verleden welke zij nog niet heeft verwerkt. De angst is dat er een keer een levensgevaarlijke situatie ontstaat voor de kinderen. De moeder lijkt niet in te zien waar de zorgen vandaan komen. Omdat de veiligheid van de kinderen bij de moeder niet meer kan worden gewaarborgd en er zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen, dienen de kinderen uit huis te worden geplaatst bij de vader. Tijdens de zitting heeft de gecertificeerde instelling aangegeven dat de vader niet meer op zoek is naar een woning in [woonplaats02] , zoals hij eerder zei. De vader is van plan om in [plaats01] te gaan wonen en de kinderen gaan dan daar ook naar school. Nu woont de vader in [woonplaats01] samen met een partner.
Namens en door de vader is aangegeven dat hij het eens is met het verzoek. Tijdens de vorige zitting uitte de vader al zorgen over de kinderen en deze worden nu bevestigd. De vader heeft de kinderen meerdere malen thuis gekregen met brandwonden of andere rare wonden. In januari is [minderjarige03] ook alleen aangetroffen bij de kinderopvang. De vader heeft een nieuwe partner en zij heeft zelf een dochter en zij werkt in het onderwijs. Samen kunnen zij de verzorging en de opvoeding van de kinderen op zich nemen. Zij staan ook open voor alle hulp. Een verhuizing naar [woonplaats01] is ingrijpend, maar de kinderen voelen zich thuis en veilig bij de vader. De vader kan een stabielere opvoedomgeving bieden dan de opvoedomgeving bij de moeder. Hij heeft hulpverlening gekregen via [naam03] en hij heeft zelf gewerkt, dus niet met professionele hulpverlening, aan het verwerken van zijn trauma’s. de vader heeft ontkend dat er huiselijk geweld heeft plaatsgevonden toen hij en de moeder samenwoonden. De vader heeft desgevraagd aangegeven dat hij als pakketbezorger aan de slag gaat. Hij heeft dit nog niet verder geregeld omdat hij eerst op de kinderen wil wachten.
Namens en door de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek. De moeder is een alleenstaande moeder met drie jonge kinderen met een rugzakje. Dit is zwaar voor de moeder. De hulpverlening is lange tijd goed gegaan.
De moeder wil de genoemde incidenten, zoals door de jeugdbeschermer genoemd, nuanceren.
Toen de kinderen alleen de straat op gingen, had de moeder de voeten van de hulpverlener vanuit haar positie binnenshuis buiten gezien dus zij wist dat de kinderen niet alleen op straat waren, maar met een professional in de nabijheid. Dit was bij gelegenheid van een huisbezoek.
Dan het incident bij de kinderopvang. De moeder was met de drie kinderen in de naastgelegen speeltuin. Eén van de kinderen is toen op eigen houtje naar de kinderopvang gelopen, waar hij zelf bekend is en naartoe gaat. Dit is geen wenselijke situatie, maar de kinderopvang bevindt zich naast de speeltuin en is bekend terrein. Van een onveilige situatie was geen sprake.
[minderjarige03] heeft inderdaad een keer een mesje gepakt uit de keuken, maar de moeder heeft dit mesje meteen afgepakt. De moeder was met het mesje bezig in de keuken en keek om naar de hulpverlening die in de woonkamer aanwezig was. De messen liggen niet op de pak voor de kinderen.
[minderjarige01] heeft inderdaad een brandwond opgelopen, maar de moeder heeft hier meteen naar gekeken en de wond onder water gehouden. [minderjarige01] gaf later aan pijn te hebben en toen is de moeder naar de dokter gegaan.
Er hebben zich dus inderdaad incidenten voorgedaan maar deze incidenten rechtvaardigen een machtiging uithuisplaatsing niet.
Daarbij vraagt de moeder zich af of de thuissituatie bij de vader, gelet op zijn voorgeschiedenis, de meest veilige plek is voor de kinderen. De kinderen zijn meestal onhandelbaar als zij terugkomen van de vader. Met deze zorgen wordt er niets gedaan. Het is onvoldoende onderbouwd dat de vader geschikt is om de zorg over de kinderen te dragen. De verslagen van de hulpverlening zijn niet ter beschikking gesteld. De vader gaat als pakketbezorger werken en is dan niet bij de kinderen.
De moeder heeft desgevraagd aangegeven dat zij sinds september 2022 onder schooltijd 20 uur per week werkt. Verder heeft de moeder aangegeven dat zij de traumabehandeling bij [naam04] positief heeft afgerond. Zij kreeg behandeling voor het trauma wat zij heeft opgelopen toen zij met de vader samenwoonde en er sprake was van agressie.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor uithuisplaatsing niet, althans onvoldoende aanwezig zijn. Hiertoe overweegt de kinderrechter als volgt.
Uit de beschikking van 27 oktober 2022 van de kinderrechter in deze rechtbank blijkt dat het VUHP (Voorkomen Uithuisplaatsing) traject van de moeder positief is afgesloten. Zij heeft laten zien leerbaar te zijn en te werken aan duidelijkheid, structuur en een schone en veilige omgeving voor de kinderen. Het was aan de kinderen te merken dat zij hier profijt van hadden. Volgens het zorgplan was het doel dat [minderjarige01] , [minderjarige02] & [minderjarige03] opgroeien in een schone en veilige omgeving in oktober 2022 behaald.
In het verzoekschrift, en dit is ook ter zitting naar voren gebracht namens de gecertificeerde instelling, staat echter dat de jeugdbeschermers zien dat de moeder sinds september 2022 geen groei meer laat zien en zelfs een achteruitgang laat zien in het bieden van veiligheid.
Dit komt niet met elkaar overeen. Het is voor de kinderrechter niet duidelijk geworden sinds wanneer precies de zorgen over de veiligheid van de kinderen zijn ontstaan en wat er precies voor heeft gezorgd dat het in de thuissituatie bij de moeder minder goed gaat en waarom de moeder opeens minder leerbaar zou zijn.
Namens de gecertificeerde instelling is ter zitting aangegeven dat men denkt dat dit te maken kan hebben met het feit dat de moeder sinds september 2022 weer aan het werk is. Het lijkt er op dat niemand zich goed in de reden heeft verdiept dat het minder goed zou gaan en in het bieden van een oplossing voor de moeder.
De moeder lijkt behoefte te hebben aan praktische hulp, bijvoorbeeld een hekje plaatsen, zoals door de gecertificeerde instelling aan haar gevraagd is, maar dit is haar niet geboden.
Zowel uit de stukken als hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat er in de thuissituatie bij de moeder een aantal incidenten zijn voorgevallen met de kinderen. De moeder heeft uitleg gegeven bij de incidenten en deze uitleg is ter zitting niet weersproken.
De incidenten die ter zitting zijn besproken lijken er mede mee te maken te hebben dat de moeder ten tijde van de incidenten was afgeleid door de aandacht die zij aan de aanwezige hulpverleners moest geven.
Zij is een alleenstaande moeder met drie jonge kinderen. Dan kunnen er dingen voorvallen, maar het is de kinderrechter niet gebleken dat de kinderen in levensgevaarlijke situaties zijn terechtgekomen en dat hun acute veiligheid in gevaar is.
Ook zijn er geen meldingen dat de kinderen vaker alleen buiten op straat lopen.
Daarnaast overweegt de kinderrechter dat het onvoldoende vast is komen te staan dat de thuissituatie bij de vader voldoende veilig is en dat hij beter in staat is de verzorging en de opvoeding van de kinderen op zich te nemen dan de moeder.
Gedurende de periode dat de ouders samenwoonden zijn er meldingen gedaan van huiselijk geweld. De vader heeft tijdens de zitting ontkend dat er sprake is geweest van huiselijk geweld. Uit het zorgplan blijkt echter dat in oktober/november 2020 het team Huisverbod, het crisisteam en Veilig Thuis betrokken waren vanwege een huiselijk geweld incident. De vader heeft toen een huisverbod gekregen en de moeder is met de kinderen naar de vrouwenopvang gegaan. Ook blijkt uit het zorgplan dat de problemen van huiselijk geweld al speelden sinds 2017 en dat de kinderen getuige zijn geweest van huiselijk geweld. Daarnaast blijkt uit het zorgplan dat er fysiek letsel bij [minderjarige02] was geconstateerd en dat hij hierbij zou hebben gezegd ‘papa au’. [minderjarige01] heeft eind december 2021 aangegeven niet met papa mee te willen omdat hij bang voor hem zou zijn. Uit het zorgplan blijkt ook dat de [minderjarige02] ander gedrag laat zien na een bezoekweekend bij de vader en dat ook [minderjarige01] onrust laat zien na een bezoek aan de vader.
Verder blijkt uit het zorgplan (evaluatie bezoeken 30-05-2022) dat de vader negatief over de moeder spreekt, dat hij druk bij de kinderen legt en dat hij tegen de kinderen bijvoorbeeld zegt ‘ik ben jouw papa niet meer’ op het moment dat de kinderen iets doen wat niet mag. Dit zorgt voor verwarring bij de kinderen.
Tevens blijkt uit het zorgplan dat de vader te kampen heeft met onverwerkt oorlogstrauma waardoor hij emotioneel minder beschikbaar is en dat dit er mogelijk toe kan leiden dat de vader niet goed voor de kinderen kan zorgen. Tijdens de zitting heeft de advocaat van de vader naar voren gebracht dat de vader zelf gewerkt heeft aan het verwerken van zijn trauma’s maar hij heeft dit niet met professionele hulpverlening gedaan. Het is de kinderrechter niet duidelijk geworden hoe de vader hier aan heeft gewerkt en wat zijn ontwikkeling hierin is geweest.
De gecertificeerde instelling heeft ter zitting aangegeven dat er volgens haar geen zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de vader. [naam03] heeft het contact tussen de vader en de kinderen enige tijd begeleid en zij hadden geen zorgen. In het eindverslag werd ook gemeld dat de partner van de vader ondersteunend is. De gecertificeerde instelling heeft desgevraagd aangegeven dat zij van de bevindingen van [naam03] verslagen hebben gehad en dat zij deze ook naar de rechtbank hebben gestuurd bij het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter overweegt dat deze stukken niet in deze procedure zijn ingebracht en dat de kinderrechter, maar ook de advocaat van de moeder, hiervan geen kennis heeft kunnen nemen. Uit het zorgplan blijkt dat er op 9 juni 2022 een evaluatie is geweest van de inzet van [naam03] bij de vader thuis, maar het eindverslag is niet als bijlage gevoegd bij het verzoekschrift tot het verlenen van een machtiging uithuisplaatsing. Het is aan de gecertificeerde instelling om alle voor het verzoek relevante stukken in de procedure te brengen, ook al zijn deze in een eerdere procedure ingebracht. Dit klemt te meer wanneer er ter zitting een beroep op wordt gedaan en zij cruciaal worden geacht door de verzoeker.
Tevens overweegt de kinderrechter dat er op de zitting is gesteld dat de vader openstaat voor hulpverlening, maar dat hij eerder heeft aangegeven een ondertoezichtstelling niet nodig te vinden omdat bij hem thuis alles goed gaat.
Door de gecertificeerde instelling is naar voren gebracht dat de partner van de vader ondersteunend is en ook door de advocaat van de vader is naar voren gebracht dat de partner ervaring heeft met opvoeden en werkzaam is in het onderwijs en dat zij samen de verzorging en de opvoeding op zich kunnen nemen. De partner van de vader lijkt een rol te spelen bij de keuze om de kinderen bij de vader te plaatsen, nu op de zitting aandacht voor haar kwaliteiten is gevraagd.
Van de partner is echter bij de rechtbank weinig bekend terwijl zij kennelijk wel een rol zal spelen in de opvoeding van de kinderen als de kinderen bij de vader ( in de woning van de partner ) worden geplaatst. Zeker als de vader als pakketbezorger aan het werk gaat.
Uit het zorgplan is de rechtbank als informatie over de partner gelezen dat de partner van de vader heeft geweigerd om tijdens beeldbellen tussen de vader en de kinderen uit beeld te blijven omdat het haar huis is. De gecertificeerde instelling en VUHP konden de vader en de partner van de vader niet overtuigen dat het beter is als het beeldbellen rustig verloopt.
Overigens worden de kinderen in het verzoek van de gecertificeerde instelling bij vader geplaatst, de partner kan ondersteunend zijn, maar behoort geen doorslaggevende factor te zijn in de besluitvorming.
Voorts overweegt de kinderrechter dat als de kinderen uit huis geplaatst zouden worden bij de vader dit zou betekenen dat zij moeten verhuizen naar het huis van de partner in [woonplaats01] en later mogelijk nog een verhuizing naar [plaats01] . Het is hierbij niet duidelijk geworden wanneer de vader naar [plaats01] zal gaan verhuizen en of de partner in haar woning in [woonplaats01] blijft wonen. Daarnaast is het de kinderrechter niet duidelijk geworden of er daadwerkelijk al andere scholen voor de kinderen zijn gevonden. Zowel [minderjarige01] en [minderjarige02] hebben een ontwikkelingsachterstand en volgen speciaal onderwijs. Het is van groot belang dat er nieuwe passende scholen zijn geregeld voordat de kinderen naar [woonplaats01] dan wel [plaats01] gaan verhuizen
Noch in het verzoek noch tijdens de zitting is er aandacht besteed aan de wijze waarop de omgang tussen de moeder en de kinderen zal worden vormgegeven, indien het verzoek zou worden toegewezen. Vader heeft een rijbewijs en kan voor de omgang de afstand naar [woonplaats02] overbruggen, of dit voor de moeder haalbaar is in een omgekeerde situatie is de rechtbank niet bekend. De kinderen zouden niet alleen aan een grote wijziging in hun leven moeten wennen, maar gezien de slechte verhouding tussen de ouders onderling is het dan een belangrijke taak voor de hulpverlening om over omgang met moeder geen onzekerheid te laten bestaan en de praktische mogelijkheden te bezien.
Bovendien zal in het geval van plaatsing bij de vader ook nog steeds een hekje praktisch geregeld moeten worden in de thuissituatie van de moeder. De kinderrechter overweegt hierbij dat een hekje door iemand met gereedschap eenvoudig gerealiseerd had kunnen worden en dat dit voor de kinderen een veel kleinere wijziging is dan uithuisplaatsing bij de vader.
De kinderrechter dient het belang van de kinderen voorop te stellen en is van oordeel dat het in het belang van de kinderen is dat zij op dit moment bij de moeder blijven wonen. Het is onvoldoende onderbouwd dat de acute veiligheid van de kinderen dusdanig in gevaar is dat een machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk is.
Daarnaast zijn er teveel onzekerheden en vragen ten aanzien van de opvoedsituatie bij de vader en ten aanzien van een plaatsing bij de vader.
Het is van belang dat de situatie bij de moeder in praktische zin veiliger wordt gemaakt en dat zij hiervoor hulp krijgt aangeboden. Mogelijk hebben de incidenten te maken met het feit dat de moeder weer is gaan werken. Het is van belang dat dan bekeken wordt of de moeder wellicht kan worden ondersteund in het combineren van werk met de opvoeding en verzorging van de kinderen.
Ten overvloede wil de kinderrechter opmerken dat het erop lijkt dat door de gecertificeerde instelling is vooruit gelopen op de uitspraak van de kinderrechter. Nadat de kinderrechter had aangegeven geen mondelinge uitspraak ter zitting te doen, werd namens de gecertificeerde instelling opgemerkt dat de school van de kinderen al op de hoogte was gesteld dat de kinderen vandaag door de vader van school zouden worden gehaald.
Door deze opmerking lijkt het erop dat de gecertificeerde instelling ervan uit ging dat het verzoek onmiddellijk mondeling zou worden toegewezen. De kinderrechter acht deze proceshouding niet juist.
Daarnaast is namens de gecertificeerde instelling verzocht om in het geval van afwijzing van het verzoek in de beschikking duidelijk te maken welke hulpverlening de gecertificeerde instelling dan moet inzetten omdat de gecertificeerde instelling niet meer weet welke hulpverlening zij moet inzetten. De kinderrechter overweegt dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling een taak is van de gecertificeerde instelling. Het is aan de gecertificeerde instelling om te onderzoeken en te bepalen welke hulpverlening passend is en moet worden ingezet, maar praktische hulp in de zin van iemand die bereid en in staat is enkele beveiligingsmaatregelen in de woning aan te brengen lijkt gewenst, los van de vraag of het verzoek wordt toegewezen of niet, nu de kinderen in de woning van moeder tijd doorbrengen.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek tot het verlenen van een machtiging uithuisplaatsing bij de vader afwijzen.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot machtiging [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
Deze beschikking is gegeven op 22 maart 2023 door mr. J.C. van den Dries, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. Nijhout-van der Plas als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 30 maart 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.