ECLI:NL:RBDHA:2023:4486

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
22_6095 en 22_6099
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bedrijfsopvolgingsfaciliteit en liquidatiewaarde bij schenkbelasting

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit van artikel 35b van de Successiewet 1956 door de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen schenkbelasting die aan hem waren opgelegd. De rechtbank oordeelde dat niet aan het voortzettingsvereiste was voldaan, omdat eiser zijn aandelen in een onderneming had verkocht, waardoor hij niet langer winst uit die onderneming genoot. Eiser stelde dat de verkoop onder dwang had plaatsgevonden, wat volgens hem vergelijkbaar was met overheidsingrijpen, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur terecht de liquidatiewaarde van de aandelen had vastgesteld op € 699.253 en dat het beroep van eiser ongegrond was. De uitspraak benadrukt het belang van het voortzettingsvereiste voor de toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit en de voorwaarden waaronder deze kan worden toegepast. De rechtbank heeft ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel afgewezen, omdat de situatie van eiser niet vergelijkbaar was met die van pelsdierhouders die wel onder overheidsingrijpen vielen. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 22/6095 en SGR 22/6099

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van29 maart 2023 in de zaken tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.P.P.M. Puts),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 29 juli 2022 op de bezwaren van eiser tegen de opgelegde aanslagen schenkbelasting (de aanslagen).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2023.
Eiser is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde, [naam 1] en [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 3] en [naam 4] . Op de zitting zijn tevens behandeld de beroepen van [naam 2] (zaaknummers SGR 22/5751 en SGR 22/6089) en [naam 2] (zaaknummers
SGR 22/5754 en SGR 22/6094).

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Overwegingen

1. [naam 5] en [naam 6] , de ouders van eiser, hielden 50% van de aandelen in [bedrijfsnaam 1] B.V. (de BV). De overige 50% van de aandelen is in bezit van [bedrijfsnaam 2] Ltd.
2. De BV hield 50% van de aandelen in [bedrijfsnaam 3] B.V.
3. Met dagtekening 1 mei 2018 hebben de ouders hun aandelen in de BV in gelijke delen overgedragen aan hun drie kinderen, eiser, zijn broer en zijn zus. Elk van de kinderen heeft daarmee van elke ouder 1/12e aandeel, tezamen dus van beide ouders 1/6e van de aandelen, in de BV geschonken gekregen.
4. Ten aanzien van de schenkingen heeft eiser met dagtekening 16 augustus 2019 aangiften schenkbelasting ingediend, waarbij voor de schenking van iedere ouder een aparte aangifte is ingediend. Daarin heeft eiser een beroep gedaan op de bedrijfsopvolgingsfaciliteit van artikel 35b van de Successiewet 1956.
5. De aandelen in [bedrijfsnaam 3] B.V. zijn op 24 december 2019 door eiser verkocht en geleverd aan [bedrijfsnaam 2] Ltd. Daarbij is tevens een driejarig concurrentiebeding overeengekomen.
6. Per e-mail van 17 februari 2021 heeft verweerder zijn voornemen kenbaar gemaakt om de bedrijfsopvolgingsfaciliteit wegens strijdigheid met het voortzettingsvereiste, zoals bedoeld in artikel 35e van de Successiewet 1956, niet te verlenen. Op diezelfde datum heeft verweerder ook medegedeeld dat eiser door de verkoop van de aandelen in [bedrijfsnaam 3] B.V. niet aan het voortzettingsvereiste heeft voldaan, zodat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit niet meer van toepassing is.
7. Met dagtekening 4 maart 2021 heeft verweerder de definitieve aanslagen schenkbelasting opgelegd naar een schenkingsbedrag van € 699.253, zijnde de door eiser in de aangiften opgegeven liquidatiewaarde.
8. Eiser, alsook zijn broer en zijn zus, hebben tegen deze aanslagen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.
9. In geschil is of verweerder de bedrijfsopvolgingsfaciliteit van artikel 35b van de Successiewet 1956 (SW) terecht heeft geweigerd.
10. Eiser stelt dat de staking van de onderneming onder dwang van de aandeelhouders van [bedrijfsnaam 2] Ltd heeft plaatsgevonden, wat niet kan leiden tot schending van het voortzettingsvereiste. Ondanks dat artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling Schenk- en Erfbelasting ziet op het ingrijpen van overheidswege, stelt eiser dat een dergelijke situatie niet afdoet van onderhavige casus. Ook verwijst eiser naar de vervroegde inwerkingtreding van de Wet op Pelsdierhouderij waarbij het standpunt wordt gehanteerd dat het staken van de onderneming niet wordt aangemerkt als schending van het voortzettingsvereiste en stelt hij dat de waarde van de tot de onderneming behorende vermogensbestanddelen binnen drie jaren geherinvesteerd zullen worden. Subsidiair stelt eiser dat het bedrag van de schenkingen dient te worden vastgesteld op het bedrag dat met de belastingdienst werd overeengekomen inzake de inkomstenbelasting, zijnde de waarde in het economisch verkeer van $ 2.700.000.
11. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken.
De bedrijfsopvolgingsfaciliteit
12. Uit artikel 35b, vijfde en zesde lid, van de SW en artikel 35e, eerste lid, sub a, van de SW volgt dat voor de toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit gedurende vijf jaren voldaan dient te worden aan het zogenoemde voortzettingsvereiste. Indien de verkrijger van de aandelen ophoudt uit de onderneming, of een gedeelte daarvan, winst te genieten, vervalt de vrijstelling en dient de schenkbelasting alsnog te worden voldaan.
13. Uitzondering op vorengenoemde regeling is – onder andere – de situatie waar de verkrijger van de aandelen verzoekt de doorbreking van het voortzettingsvereiste niet als zodanig aan te merken, omdat het ophouden winst te genieten uit onderneming het gevolg is van overheidsingrijpen als bedoeld in artikel 3.54, twaalfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de waarde van de tot de onderneming behorende vermogensbestanddelen binnen drie jaren wordt geherinvesteerd in een onderneming waaruit de verkrijger winst geniet.
14. Eiser heeft op 1 mei 2018 de aandelen in de BV verkregen. Op
24 december 2019 heeft eiser de aandelen in [bedrijfsnaam 3] B.V. verkocht. Hiermee hield eiser op uit een deel van de onderneming winst te genieten, waardoor niet aan het voortzettingsvereiste is voldaan. In zoverre heeft verweerder de aanslagen terecht opgelegd.
15. Door eiser is gesteld dat de verkoop van de aandelen aan [bedrijfsnaam 2] Ltd onder dusdanig grote dwang is geschied, dat deze vergelijkbaar is met overheidsingrijpen, waardoor artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling Schenk- en Erfbelasting van toepassing zou zijn. De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling, nu feitelijk geen sprake was van overheidsingrijpen. De rechtbank gaat om die reden ook voorbij aan het ter zitting gedane bewijsaanbod inzake de op eiser, zijn broer en zijn zus uitgeoefende dwang – het bewijsaanbod strekt er immers niet toe aan te tonen dat sprake was van overheidsingrijpen. Voor zover eiser, zijn broer en zijn zus de koopovereenkomst van de aandelen onder dwang hebben getekend en hier negatieve gevolgen uit voortvloeien, is dit een geschil tussen eiser, zijn broer en zijn zus enerzijds en de aandeelhouders van [bedrijfsnaam 2] Ltd anderzijds. Hiervoor dient hij zich tot de civiele rechter te wenden.
16. Ook een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan eiser niet helpen. De vergelijking met de regeling die gold voor pelsdierhouders gaat immers niet op, omdat ten aanzien van pelsdierhouders wél sprake was van overheidsingrijpen. Er is in zo verre geen sprake van gelijke gevallen.
17. Aan hetgeen is gesteld inzake de herinvestering van het ondernemingsvermogen komt de rechtbank niet toe, nu dit slechts van belang zou zijn indien de regeling van artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling Schenk- en Erfbelasting van toepassing zou zijn geweest.
De waarde van de aandelen
18. Nu de bedrijfsopvolgingsfaciliteit niet kan worden toegepast, dient de waarde van de overgedragen aandelen – en daarmee het schenkingsbedrag – te worden bepaald conform hetgeen is bepaald in artikel 21, dertiende lid, van de SW. Uit dit artikel volgt dat de waarde van de aandelen wordt bepaald op de waarde
going concern, maar ten minste op de liquidatiewaarde. Hierbij wordt de waarde bepaald op de hoogste van deze twee. Uit de berekening die door eiser bij de aangiften schenkbelasting is overgelegd, volgt een waarde
going concernvan € 375.233 en een liquidatiewaarde van € 669.253. Verweerder is dan ook terecht uitgegaan van de hogere liquidatiewaarde van € 699.253. Ook het bewijsaanbod ten aanzien van de lagere liquidatiewaarde heeft de rechtbank afgewezen, nu de liquidatiewaarde door eiser zelf is becijferd. Verweerder heeft bovendien ter zitting gesteld dat de berekening is nagekeken en hier geen onvolkomenheden uit volgden.
19. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding uit te gaan van het bedrag zoals dit volgt uit de vaststellingsovereenkomst ten aanzien van de inkomstenbelasting. Het overeengekomen bedrag ziet immers niet op de schenkbelasting. Verweerder heeft de hoogte van de aanslagen dan ook juist vastgesteld.
20. Gelet op hetgeen hiervoor is overwegen, heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.
Proceskostenvergoeding
21. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.C. van Essen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 maart 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het hoger beroepschrift ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).