ECLI:NL:RBDHA:2023:4402

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
NL23.8052
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vrijheidsontneming van een eiser met de Keniaanse nationaliteit. Eiser was op 15 januari 2023 in Nederland aangekomen en had asiel aangevraagd. Op dezelfde dag werd een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 23 maart 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid terecht de maatregel had opgelegd, omdat er sprake was van Dublin-aanknopingspunten en een significant onttrekkingsrisico. Eiser voerde aan dat de maatregel moest worden opgeheven, omdat de hoogste bestuursrechter had geoordeeld dat hij niet mocht worden uitgezet voordat op zijn hoger beroep was beslist. De rechtbank volgde dit betoog niet en stelde vast dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel te handhaven. Eiser had immers Nederland niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen en had geen vaste woon- of verblijfplaats.

De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat het beroep ongegrond werd verklaard. Ook het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de vrijheidsontnemende maatregel niet als een bestraffende sanctie moet worden gezien, maar als een noodzakelijke maatregel in het kader van de voorgenomen uitzetting. De uitspraak werd gedaan door rechter M.P. Verloop, in aanwezigheid van griffier J.R. Froma, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8052

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Oukil),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2023 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6a, in samenhang met artikel 6, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 23 maart 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw H. Abdulla. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1983 en heeft de Keniaanse nationaliteit.
2. Eiser is op 15 januari 2023 in Nederland aangekomen en heeft om asiel gevraagd. Dezelfde dag is een vrijheidsontnemende maatregel aan hem opgelegd op grond van artikel 6, derde lid, Vw. Het beroep hiertegen is door deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, bij uitspraak van 17 februari 2023 ongegrond verklaard. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen op de grond dat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Op 6 maart 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. Op 23 maart 2023 heeft de hoogste bestuursrechter een voorlopige voorziening getroffen, ertoe strekkende dat eiser niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep wordt beslist.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder gemotiveerd aangegeven dat sprake is van Dublin-aanknopingspunten en van een significant onttrekkingsrisico. Ter onderbouwing dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken heeft verweerder als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3j. aan de grens te kennen heeft gegeven een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen, en zijn aanvraag met toepassing van de grensprocedure niet in behandeling is genomen, niet-ontvankelijk is verklaard of is afgewezen als kennelijk ongegrond;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of
overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het
realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de
lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser voert aan dat de maatregel moet worden opgeheven nu de hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld dat hij hangende het hoger beroep niet uitgezet mag worden. Volgens eiser is overdracht het doel van bewaring. Nu niet duidelijk is of eiser wordt overgedragen aan Roemenië, mag hij niet langer in bewaring worden gehouden. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 13 januari 2023. [1]
5. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter (uitspraak van 21 februari 2017 [2] ) verweerder de gelegenheid moet worden geboden zich twee dagen na de toewijzing van de voorlopige voorziening te beraden of hij de maatregel voort wil zetten. Eisers betoog wordt daarom niet gevolgd.
6. Over de zware gronden voert eiser aan dat het besluit ondeugdelijk is gemotiveerd, nu het niet is toegespitst op zijn individuele situatie. Daarnaast voert eiser aan dat hem niet tegengeworpen kan worden dat hij op onrechtmatige wijze Nederland is binnengekomen, omdat hij reisde met een geldig paspoort en een geldig visum en dit voor eiser de enige manier is om Nederland binnen te komen om hier asiel aan te vragen. Volgens eiser mag er volgens artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag geen sanctie staan op hoe een vluchteling het grondgebied van een verdragsstaat binnenkomt.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht zware grond 3a aan de maatregel ten grondslag gelegd. Eiser is namelijk met een ander verblijfsdoel Nederland ingereisd dan waar de visum voor verleend is. Verweerder verwijst daarbij terecht naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 7 augustus 2017. [3] Anders dan eiser betoogt is dit niet in strijd met artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag. Zoals ook de hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld in de uitspraak van 19 oktober 2009 is bewaring immers geen bestraffende sanctie, maar een maatregel met het oog op de voorgenomen uitzetting (in dit geval overdracht). [4]
8. Verder is niet in geschil dat eiser geen vaste woon- of verblijfsplaats heeft. Met deze twee gronden, 3a en 4c, wordt voldaan aan de voorwaarden voor inbewaringstelling als bedoeld in artikel 5.1a, eerste lid, Vb en heeft verweerder in redelijkheid kunnen aannemen dat er een significant risico op onttrekking bestaat. [5] De overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer.
9. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel.
10. De rechtbank overweegt dat de maatregel van artikel 6a, in samenhang met artikel 6, zesde lid, van de Vw wordt opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. De maatregel wordt niet opgelegd indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die de vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken. Het grensbewakingsbelang vergt in beginsel steeds het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel, omdat een minder dwingende maatregel tot gevolg heeft dat toegang tot Nederland wordt verkregen.
Eiser is voorafgaand aan de oplegging van de maatregel gehoord en is daarbij in de gelegenheid gesteld feiten en omstandigheden naar voren te brengen die volgens hem maken dat het opleggen van de maatregel niet mogelijk is. Ook is hem gevraagd of er bijzondere medische omstandigheden zijn waarmee rekening gehouden moet worden. Eiser heeft daarop verklaard dat hij lijdt aan een voorstadium van suikerziekte en een dieet moet volgen. Verweerder heeft over deze medische omstandigheden in de maatregel overwogen dat eiser zich kan wenden tot de medische dienst in het detentiecentrum voor behandeling. De medische dienst kan betrokkene indien gewenst doorverwijzen naar een specialist. Daarmee heeft verweerder de medische problematiek van eiser afdoende in de belangenafweging betrokken. Verweerder heeft zich in het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel daarom terecht op het standpunt gesteld dat de vrijheidsontnemende maatregel in de situatie van eiser niet onevenredig bezwarend is. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Tot slot is het besluit niet ondeugdelijk gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank is het land ‘België’ op bladzijde 3 van het bestreden besluit een kennelijke verschrijving. Ook heeft verweerder met de overgelegde memo voldoende gemotiveerd dat het besluit om technische redenen een onjuist tijdstip van oplegging vermeldt.
Conclusie
12. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking .

Voetnoten

1.
2.
3.
4.
5.Vreemdelingenbesluit 2000.