ECLI:NL:RBDHA:2023:4400

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
NL23.7394
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G. Bouius, had op 19 januari 2023 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Op 10 maart 2023 heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring opgeheven. De rechtbank heeft het beroep op 24 maart 2023 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

De rechtbank heeft zich in haar overwegingen gericht op de vraag of de bewaring onrechtmatig was voorafgaand aan de opheffing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder rechtmatig was bevonden in een eerdere uitspraak. Eiser stelde dat de toewijzing van zijn voorlopige voorziening door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met terugwerkende kracht effect had op de rechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank oordeelde echter dat de voorlopige voorziening geen terugwerkende kracht heeft en dat de bewaring niet onrechtmatig was voor de opheffing op 10 maart 2023.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7394

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F.A. Broersma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. G. Bouius).

Procesverloop

Verweerder heeft op 19 januari 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft op 10 maart 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 24 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al tweemaal eerder heeft getoetst. Uit de meeste recente uitspraak van 3 maart 2023 (in de zaak NL23.4601) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Namens eiser is in beroep het volgende aangevoerd. Eiser stelt dat nu zijn voorlopige voorziening bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is toegewezen en hij zijn beroep in Nederland mag afwachten, er vanuit moet worden gegaan dat deze toestemming feitelijk ook al (met terugwerkende kracht) aanwezig was bij de aanvang van de bewaring. Hierdoor is de bewaring van meet af onrechtmatig geweest.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de voorlopige voorziening werking heeft vanaf het moment dat hij is toegewezen. Verder stelt verweerder dat de bewaring niet is opgeheven door de toewijzing van de voorlopige voorziening maar omdat de termijn voor overdracht vanuit bewaring verliep op 14 maart 2023 en de Afdeling hiervoor nooit een uitspraak kon doen.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank ziet zich (ambtshalve) voor de vraag gesteld of nog voldaan is aan de voorwaarden voor rechtmatigheid van de bewaring.
5.1
De Afdeling heeft op 10 maart 2023 de voorlopige voorziening toegewezen. Verweerder heeft de bewaring op diezelfde dag opgeheven. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de voorlopige voorziening met terugwerkende kracht effect heeft op de oplegging van de maatregel van bewaring en hoe dit de maatregel van bewaring in de periode vanaf het sluiten van het vorige onderzoek op 24 februari 2023 tot de opheffing van de maatregel onrechtmatig maakt. Voor zover eiser meent dat de eerdere uitspraken van de rechtbank moeten worden heroverwogen kan er in die zaken om een herziening worden verzocht.
5.2.
Verder ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de maatregel op enig moment voor de opheffing ervan op 10 maart 2023 onrechtmatig is geworden.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.