ECLI:NL:RBDHA:2023:4393

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
NL23.8254
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en beëindiging ophouding met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende, had op 9 maart 2023 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Eiser stelde dat zijn ophouding onrechtmatig was, omdat het proces-verbaal van ophouding niet duidelijk maakte wanneer de ophouding was beëindigd. De rechtbank oordeelde echter dat uit het proces-verbaal blijkt dat de ophouding op 9 februari 2023 om 10:50 uur begon en om 12:07 uur eindigde, waarna de maatregel van bewaring aansluitend werd opgelegd. De rechtbank concludeerde dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland had en dat de staatssecretaris bevoegd was om de maatregel van bewaring op te leggen.

De rechtbank overwoog verder dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had betwist dat hij Nederland op onrechtmatige wijze was binnengekomen, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht de zware gronden aan de maatregel ten grondslag had gelegd. Eiser had geen identificerende documenten en had niet voldaan aan eerdere terugkeerbesluiten. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te volstaan met een lichter middel of een vertrektermijn, en dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was.

De uitspraak werd gedaan door mr. B.F.Th de Roos, in aanwezigheid van mr. J. de Winter als griffier, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8254

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. A. Jhingoer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 22 maart 2023 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 24 maart 2023 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 24 maart 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Ophouding
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat de ophouding onrechtmatig is, omdat uit het proces-verbaal van ophouding (M105-A) niet blijkt wanneer de ophouding is beëindigd. Daarom kan niet worden gecontroleerd of de oplegging van de maatregel van bewaring aansluitend aan de ophouding heeft plaatsgevonden. Dit is een gebrek. Omdat het bovenstaande niet kan worden gecontroleerd, moet het er volgens eiser voor worden gehouden dat de vrijheid van eiser enige tijd zonder geldige titel ontnomen is geweest.
3. In tegenstelling tot wat eiser stelt, blijkt uit het proces-verbaal van de staandehouding, overbrenging en ophouding wel degelijk wanneer de ophouding is beëindigd. Eiser is op 9 februari 2023 om 10:50 uur is opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw. De ophouding is beëindigd op dezelfde datum om 12:07 uur. [2] De oplegging van de maatregel van bewaring heeft aansluitend plaatsgevonden aan de ophouding. Eiser heeft dan ook niet zonder geldige titel vastgezeten.
Maatregel van bewaring
4. Vaststaat dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, zodat verweerder op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw bevoegd is tot het opleggen van de maatregel van bewaring.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;- 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;- 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser betwist alleen de zware grond 3a. Hij stelt dat hij op rechtmatige wijze een asielaanvraag heeft gedaan en zich ook aan alle voorwaarden heeft gehouden.
7. Verweerder heeft terecht de zware gronden 3a en 3c aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Eiser heeft verklaard niet te beschikken over een paspoort. [5] Dat eiser naar eigen zeggen op rechtmatige wijze een asielaanvraag heeft ingediend, maakt niet dat hij Nederland op rechtmatige wijze is binnengekomen. Verder is eiser op de hoogte van het aan hem bij besluit van 15 november 2022 opgelegde terugkeerbesluit, maar heeft hier geen gevolg aan gegeven. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Lichter middel
8. Eiser stelt dat verweerder dient te volstaan met een lichter middel of een vertrektermijn. Eiser beschikt niet over identificerende documenten. De gedwongen terugkeer kan zeker een paar maanden duren en hij moet al die tijd gedetineerd blijven. Eiser beroept zich hierbij op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 24 februari 2023. [6]
9. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, is een risico op onttrekking aan het toezicht gegeven. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is om dit risico te ondervangen. Verweerder heeft al eerder een lichter middel toegepast, door het plaatsen van eiser op de VBL [7] en het opleggen van een maatregel op grond van artikel 56 van de Vw op 28 november 2022. Dit lichter middel heeft niet geleid tot het beoogde eindresultaat, het vertrek van eiser. Verweerder heeft ook voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onevenredig bezwarend maken. Daargelaten dat eiser zijn beroep op de uitspraak van zittingsplaats Zwolle niet heeft toegelicht, betreft deze uitspraak de frequentie waarmee verweerder of de rechter ambtshalve het zicht op uitzetting dient te beoordelen. Verweerder had in dat geval de kennisgeving te laat verzonden. Aangezien eiser pas sinds 9 maart 2023 in bewaring zit, is dit voor eiser niet aan de orde. Ook kan niet bij voorbaat geconcludeerd worden dat het nog maanden zal duren voordat eiser uitgezet wordt.
Ambtshalve toets [8]
10. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Pagina 6 van het proces-verbaal staandehouding/overbrenging/ophouding van 9 februari 2023 (M105).
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Pagina 6 en 7 van het proces-verbaal van gehoor van 9 februari 2023 (M110).
7.Vrijheidsbeperkende locatie.
8.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.