ECLI:NL:RBDHA:2023:4366

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
NL22.17938
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Afghaanse vreemdeling en besluitmoratorium

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een Afghaanse vreemdeling, die op 4 januari 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De eiser heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder. Op 24 augustus 2022 heeft de eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, waarna hij op 9 september 2022 beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De rechtbank stelt vast dat de verweerder op grond van artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag moet beslissen. Echter, er was een besluitmoratorium van toepassing voor vreemdelingen afkomstig uit Afghanistan, dat op 26 augustus 2021 in werking is getreden en de beslistermijn met een jaar heeft verlengd.

De rechtbank concludeert dat de eiser zijn aanvraag heeft ingediend op 4 januari 2022, en dat de uiterste beslisdatum op 5 juli 2023 ligt. De eiser heeft verweerder op 24 augustus 2022 in gebreke gesteld, maar op dat moment was de verlengde beslistermijn nog niet verstreken. De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling prematuur is ingediend, waardoor het beroep van de eiser niet-ontvankelijk is. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.17938

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

geboren op [geboortedatum]
van Afghaanse nationaliteit
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Balkenende),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Eiser heeft op 4 januari 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Bij brief van 24 augustus 2022 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft vervolgens op 9 september 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet verweerder binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.
5. Op 20 augustus 2021 (Staatscourant 2021, 39300) heeft verweerder ten aanzien van vreemdelingen afkomstig uit Afghanistan (onder meer) besloten tot het instellen van een besluitmoratorium als bedoeld in artikel 43, eerste lid, van de Vw 2000. In artikel 1 van dit besluit is bepaald dat het besluit- (en vertrek-)moratorium wordt ingesteld met ingang van de dag van inwerkingtreding van het besluit en voor de duur van zes maanden. Op grond van artikel 2 van dit besluit is de beslistermijn verlengd met een jaar voor vreemdelingen afkomstig uit Afghanistan, die een aanvraag indienen of hebben ingediend tot verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel. Het besluitmoratorium is op 26 augustus 2021 in werking getreden.
6. Niet in geschil is dat eiser afkomstig is uit Afghanistan, zodat het besluitmoratorium op zijn aanvraag van toepassing is.
7. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend op 4 januari 2022. De uiterste beslisdatum was dus 4 juli 2022, welke termijn op 19 juli 2022 is verlengd tot 5 juli 2023. De aanvankelijke beslistermijn was dus al verstreken. Eiser heeft verweerder echter toen niet in gebreke gesteld. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van (het huidige) artikel 43 van de Vw 2000 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 732, nr. 3, p. 47) volgt dat een besluitmoratorium ook van toepassing is op aanvragen waarvan de oorspronkelijke beslistermijn is verlopen. Dit houdt in dat de verplichting van verweerder om op de aanvraag te beslissen, alsnog is opgeschort voor de in het moratorium genoemde duur van een jaar. Hoewel verweerder (formeel) niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van eiser – het besluitmoratorium heeft immers niet met terugwerkende kracht de uiterste beslistermijn die liep tot 20 november 2020 verlengd (artikel 2 van het besluitmoratorium) – was hij door artikel 1 van het besluitmoratorium vanaf de inwerkingtreding van dat moratorium (26 augustus 2021) gedurende de werkingsduur daarvan niet verplicht op eisers aanvraag te beslissen.
8. Eiser heeft verweerder op 24 augustus 2022 in gebreke gesteld. Op dat moment was de door verweerder verlengde beslistermijn nog niet verstreken. Eiser verwijst in de gronden van het beroepschrift naar de beëindiging van het besluitmoratorium door WBV 2022/19, in werking getreden op 22 juli 2022. De beëindiging van het besluitmoratorium leidt niet tot een ander oordeel, nu niet is onderbouwd of is gebleken dat dit voormelde uiterste beslisdatum verandert. De beslistermijn eindigt op 5 juli 2023 en om die reden is de ingebrekestelling prematuur ingediend. Het beroep van eiser is niet-ontvankelijk omdat niet voldaan is aan de eis in artikel 6:12, tweede lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht.
9. Het beroep is, gelet op het voorgaande, kennelijk niet-ontvankelijk.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van N.G. Fuller, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.