ECLI:NL:RBDHA:2023:4356

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
NL23.6710
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming en opheffing van de maatregel van bewaring wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat het vooronderzoek niet tijdig was gesloten, wat heeft geleid tot een termijnoverschrijding die enkel aan de rechtbank te wijten is. De rechtbank benadrukt dat wettelijke termijnen essentieel zijn voor de rechtsbescherming van de vreemdeling. Eiser had zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn was en dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid onvoldoende voortvarend handelde. De rechtbank oordeelt echter dat de maatregel van bewaring tot 14 maart 2023 rechtmatig was, maar dat de voortduren van de bewaring onrechtmatig was vanaf die datum. De rechtbank heft de maatregel van bewaring op en gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser. Tevens kent de rechtbank eiser een schadevergoeding toe voor de onrechtmatige detentie en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6710
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.P. van Mulken),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft op 22 november 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft op 7 maart 2023 een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, op 7 maart 2023 gereageerd.
Op 8 maart 2023 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op de reactie van eiser.
Verweerder heeft hieraan op 10 maart 2023 gevolg gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft op
30 maart 2023 het vooronderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 16 februari 2023 [1] (in de zaak NL23.3804) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op 14 februari 2023, dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er zicht op uitzetting binnen redelijke termijn ontbreekt en dat verweerder zijn uitzetting onvoldoende voortvarend ter hand neemt. Naar de mening van eiser had verweerder de te maken belangenafweging in zijn voordeel moeten laten uitvallen.

5.De rechtbank overweegt als volgt.

6.Artikel 96, eerste lid, Vw 2000 luidt als volgt:

“1 Indien het beroep, bedoeld in artikel 94, ongegrond is verklaard en de vreemdeling beroep instelt tegen het voortduren van de vrijheidsontneming, sluit de rechtbank het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroepschrift. In afwijking van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechtbank ook zonder toestemming van partijen bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.”
7. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat het vooronderzoek in deze procedure op grond van bovengenoemde wettelijke bepaling had moeten worden gesloten op 13 maart 2023. De rechtbank heeft het onderzoek evenwel pas gesloten op 30 maart 2023. Dit betekent dat sprake is van een termijnoverschrijding. Termijnen, zeker indien die volgen uit de wet, dienen als waarborg en zekerheid voor de rechtszoekende en in dit geval voor de in bewaring gestelde vreemdeling. De rechtbank stelt feitelijk vast dat de termijnoverschrijding door de rechtbank enkel aan de rechtbank is te wijten en dat hiervoor geen enkele aanwijsbare oorzaak en rechtvaardiging bestaat. De rechtbank stelt vast dat het voortduren van de vreemdelingenbewaring vanwege het niet tijdig sluiten van het vooronderzoek door de rechtbank – in ieder geval- onrechtmatig is met ingang van 14 maart 2023, zijnde de dag na de dag waarop de rechtbank op grond van de wet het vooronderzoek uiterlijk had moeten sluiten. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 26 maart 2021 [2] en verwijst voor een verdere motivering dan ook naar deze uitspraak nu die in de onderhavige uitspraak van overeenkomstige toepassing is. Dit betekent dat de rechtbank de onmiddellijke opheffing van de maatregel en de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser zal bevelen.
8. In de door eiser aangevoerde beroepsgronden en het verdere ambtshalve verrichte rechtmatigheidsonderzoek ziet de rechtbank geen aanleiding om de voortduring van de bewaring reeds eerder, te weten vóór 14 maart 2023, onrechtmatig te achten. Eiser heeft weliswaar onder verwijzing naar jurisprudentie het juiste beoordelingskader geschetst, echter eiser heeft niet genoegzaam onderbouwd dat uit de toepassing hiervan volgt dat de tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig is. Uit de M120 blijkt welke handelingen verweerder verricht. De rechtbank overweegt dat dit voldoende voortvarend is, mede omdat verweerder afhankelijk is van de medewerking van de Marokkaanse autoriteiten. Zicht op uitzetting binnen een redelijke ontbreekt niet in het algemeen en ook niet in het geval van eiser. De Marokkaanse autoriteiten hebben hun medewerking verleend en eiser is inmiddels gepresenteerd. Uit het verslag van het vertrekgesprek dat heeft plaatsgevonden op 29 maart 2023 blijkt dat eiser bij deze presentatie heeft aangegeven een Algerijn te zijn, terwijl hij eerder heeft verklaard uit Marokko afkomstig te zijn en dat eiser overigens zijn verdere medewerking aan het vertrekgesprek weigert. Uit bovengenoemd verslag blijkt ook dat eiser volhardt in zijn niet-meewerkende houding. Voor zover de uitzetting nog niet heeft plaatsgevonden, is dat dus niet veroorzaakt door het handelen van verweerder of door het (gebrek aan) handelen van de Marokkaanse autoriteiten, maar enkel door de niet-meewerkende houding van eiser. Dat een belangenafweging, waar eiser naar verwijst, dan ook in het belang van eiser zou moeten uitvallen volgt de rechtbank niet. Eiser is in bewaring gesteld ter fine van uitzetting naar Marokko, dat traject loopt en verweerder werkt voortvarend aan die uitzetting. De rechtbank heft de maatregel dan ook uitsluitend op omdat de rechtbank zelf niet voldoet aan de wettelijk bepaalde termijnen die voorzien in procedurele waarborgen. Aan een vreemdeling die niet, dan wel onvoldoende meewerkt aan zijn uitzetting en, zoals eiser, deze uitzetting zelfs frustreert, komen, gelet op het karakter van vrijheidsontneming, dezelfde procedurele waarborgen toe en vindt de (ambtshalve) rechtmatigheidsbeoordeling dus op dezelfde wijze plaats en worden dezelfde gevolgen verbonden aan de (ambtshalve) vaststelling van gebreken.
9. Doordat eiser vanaf 14 maart 2023 tot de dag van opheffing onrechtmatig gedetineerd is geweest maakt hij aanspraak op schadevergoeding. De rechtbank kent voor elke dag onrechtmatig ondergane detentie in het DTC een bedrag toe van € 100,-.
10. Doordat het beroep gegrond zal worden verklaard bestaat ook aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken waarbij de rechtbank zal aansluiten bij de standaardmatig toegekende bedragen en waardering van de proceshandelingen, zodat de rechtbank 1 punt zal toekennen met een waarde van € 837,-.

11.Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is met ingang van

14 maart 2023 onrechtmatig. De rechtbank beveelt dus de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring en gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring;
- gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan
eiser tot een bedrag van € 1.700,--, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.S.A.W. Raes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 30 maart 2023.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten