ECLI:NL:RBDHA:2023:4348

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
C/09/641003 / JE RK 23-63
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 16 maart 2023 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige01]. De zaak is aanhangig gemaakt door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, die als gecertificeerde instelling optreedt. De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift, het advies van de Raad voor de Kinderbescherming en de verweerschriften van de ouders. De ouders, de vader en de moeder, zijn het eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar niet met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog aanwezig zijn, gezien de gedragsproblematiek en de zorgelijke thuissituatie van [minderjarige01]. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 22 maart 2024 en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 22 september 2023. Tevens is de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot een nader te bepalen zitting, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming opnieuw zal worden geraadpleegd. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling verzocht om tijdig een update te geven over de voortgang van de zaak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/641003 / JE RK 23-63
Datum uitspraak: 16 maart 2023

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 11 januari 2023 ingekomen verzoekschrift van:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
- [minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2013 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man01] ,

hierna te noemen: de vader,
en
[de vrouw01]
hierna te noemen: de moeder
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. E.M. Kooij, te Noordwijkerhout,

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen;
- het advies van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 8 maart 2023 als bedoeld in artikel 1:265j, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek;
- het verweerschrift met bijlagen.
Op 16 maart 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de vader;
- de moeder;
- de advocaat van de ouders;
- mevrouw [naam01] , namens de gecertificeerde instelling.

Feiten

- De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige01] verblijft feitelijk bij [verblijfplaats01] .
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 17 maart 2022 de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] verlengd van 22 maart 2022 tot 22 maart 2023, alsmede voor dezelfde duur machtiging verleend [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar, alsmede tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag.
De doelen die waren opgesteld om de ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige01] weg te nemen, zijn nog niet behaald. [minderjarige01] heeft nog steeds fors overgewicht, dat leidt tot gezondheidsrisico’s en sociaal-emotionele problemen. Het gewicht van [minderjarige01] is nu wel al een aantal maanden stabiel. In het afgelopen jaar zijn de zorgen over het opvoedklimaat dat de ouders aan [minderjarige01] kunnen bieden ook blijven bestaan. [minderjarige01] heeft gedragsproblematiek. Hij is gediagnosticeerd met een reactieve hechtingsstoornis en ADHD. De ouders kunnen [minderjarige01] onvoldoende begrenzing bieden en de thuissituatie is onvoldoende veilig. Dit maakt dat een verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar noodzakelijk is.
De gecertificeerde instelling vindt ook de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing voor een jaar noodzakelijk en wil in het komende jaar een perspectief biedende plek vinden voor [minderjarige01] waar hem passende zorg en structuur kan worden geboden. De plek waar hij nu verblijft bij [verblijfplaats01] is tijdelijk.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek ter zitting als volgt toegelicht.
Er is geregeld contact met ouders. Hoewel er op dit moment geen vaste jeugdzorgwerker is, heeft de gecertificeerde instelling wel drie jeugdzorgwerkers van het in- en uitstroomteam gekoppeld aan de ouders. Deze jeugdzorgwerkers hebben regelmatig contact met de ouders. Het opvoedbesluit van 7 december 2022, dat bij het verzoekschrift is gevoegd, is gebaseerd op de uitkomsten van de intensieve hulpverlening die de afgelopen twee jaar is ingezet. Daaruit is naar voren gekomen dat [minderjarige01] meer vraagt dan zijn ouders kunnen bieden en dat de ouders niet beschikken over de benodigde vaardigheden en deze ook niet kunnen ontwikkelen. Daarom is besloten dat het perspectief van [minderjarige01] niet meer bij zijn ouders ligt. Het is voor [minderjarige01] ook belangrijk om te weten waar hij zal opgroeien. Een nieuw onderzoek naar de situatie zal geen verschil maken voor dit besluit. Het opvoedbesluit is wel met de ouders besproken, maar door een misverstand niet aan hen gestuurd.
Namens en door de vader en de moeder is verweer gevoerd.
De ouders zijn het eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar niet met verlenging van de machtiging uithuisplaatsing. In het afgelopen jaar is de situatie van de ouders en van [minderjarige01] verbeterd. [minderjarige01] is goed ingesteld op zijn medicatie en zijn gewicht is stabiel.
De stukken die ten grondslag liggen aan het opvoedbesluit, het verlengingsverzoek en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna; de Raad) zijn oud en achterhaald. De Raad en de gecertificeerde instelling halen continue oude beoordelingen en onderzoeken aan, die geen correct beeld geven van de situatie. De moeder heeft het gevoel dat zij stigmatiserend wordt behandeld vanwege haar LVB en de vader heeft zijn behandeling bij de Waag met goed gevolg (bijna) afgerond.
De ouders zijn realistisch en hebben het volste vertrouwen dat zij met begeleiding van de juiste hulpverlening zelf voor [minderjarige01] kunnen zorgen. De ouders weten dat het gewicht van [minderjarige01] een punt van aandacht blijft, hoewel het op dit moment wel stabiel is. De diagnostiek waarop het verzoek en het advies van de Raad zijn gebaseerd is verouderd. Curium geeft aan dat er nieuwe diagnostiek nodig is. Mede door de medicatie is het gedrag van [minderjarige01] veranderd en is ook het woonprofiel dat door [verblijfplaats01] is opgesteld herzien. De ouders vinden dat in ieder geval samen met hen moet worden gewerkt aan een plan dat ertoe moet leiden dat [minderjarige01] binnen een half jaar weer thuis komt wonen. In de tussentijd moet [minderjarige01] in de buurt blijven wonen, zodat de huidige omgangsregeling (op woensdag en in de weekenden) kan blijven doorgaan en de opvoedondersteuning door de gemeente wordt vergoed.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht.
Hoewel het beter gaat met [minderjarige01] zijn zowel zijn gedrag als zijn gewicht nog een probleem. De ouders hebben hulp van een jeugdbeschermer nodig daarmee om te gaan en om [minderjarige01] daarin voldoende te begrenzen.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn. Gelet op het verzoek en de stukken in het dossier, waaronder het eindverslag van Curium van 25 augustus 2021, het woonprofiel van [verblijfplaats01] van 10 februari 2023 en het advies van de Raad, is het niet aannemelijk dat de ouders, die allebei zelf ook de nodige problemen hebben, [minderjarige01] op dit moment de opvoedomgeving kunnen bieden die hij nodig heeft als hij weer helemaal thuis zou komen wonen.
Wat betreft het opvoedbesluit geldt het navolgende. Er is onvoldoende duidelijkheid over hoe het opvoedbesluit tot stand is gekomen, waarop het is gebaseerd en met wie het is besproken. De stukken waarnaar in het opvoedbesluit wordt verwezen (waaronder het verslag van de praktische pedagogische begeleiding van [verblijfplaats01] in 2022) ontbreken bij het besluit. Bovendien is gebleken dat er nieuwe onderzoeken naar de diagnose en de intelligentie van [minderjarige01] moeten plaatsvinden en dat er een nieuw woonprofiel is opgesteld. Dit kan allemaal van belang zijn voor het perspectief van [minderjarige01] . De kinderrechter is daarom van oordeel dat eerst het diagnostisch onderzoek en het intelligentieonderzoek moeten plaatsvinden en dat dan opnieuw naar het opvoedbesluit moet worden gekeken. Daarbij zal ook moeten worden meegenomen hoe de weekenden waarin [minderjarige01] verblijft bij zijn ouders verlopen. De kinderrechter vindt het noodzakelijk dat de Raad hiervan kennisneemt en opnieuw adviseert over de verlenging van de uithuisplaatsing en het perspectief. De stukken moeten zo tijdig naar de Raad worden gestuurd zodat de Raad hierover voor de vervolgzitting schriftelijk kan adviseren. De Raad zal voor de vervolgzitting worden opgeroepen.
Met het oog hierop en op de tijd die voor dit alles nodig zal zijn zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden verlengen en de behandeling van het verzoek voor het overige aan te houden tot een nader te bepalen zitting, gelegen
vóór 22 september 2023. Omdat niet duidelijk is hoe lang [minderjarige01] nog bij [verblijfplaats01] kan blijven en omdat nog onzeker is wat de uitkomsten van het nader te verrichten onderzoek zullen zijn, is het belangrijk dat in deze periode de zoektocht naar een vaste woonplek voor [minderjarige01] blijft doorgaan.
De kinderrechter verzoekt de gecertificeerde instelling om uiterlijk
één week voorafgaand bovengenoemde zittingeen update aan de rechtbank en de belanghebbenden te doen toekomen waaruit dient te blijken of het verzoek al dan niet wordt gehandhaafd en welke ontwikkelingen er zijn geweest.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] van 22 maart 2023 tot 22 maart 2024 met behoud van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
en
verlengt de aan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering verleende machtiging [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 22 maart 2023 tot 22 september 2023;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting, gelegen vóór 22 september 2023, bij voorkeur bij Mr. M.F. Baaij;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
- de vader;
- de moeder;
- de Raad voor de Kinderbescherming;
verzoekt de gecertificeerde instelling om uiterlijk één week voorafgaand bovenstaande zitting een update aan de rechtbank en de belanghebbenden te doen toekomen.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2023 door mr. M.F. Baaij, kinderrechter, in tegenwoordigheid van M. van Leeuwen als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 28 maart 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld :
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.