ECLI:NL:RBDHA:2023:4347

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
22_7700
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening WW-uitkering wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een geschil over de weigering van een WW-uitkering. Verzoeker, die een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) had aangevraagd, kreeg op 16 augustus 2022 te horen dat zijn aanvraag was afgewezen. Dit besluit werd later door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) bevestigd, waarna verzoeker beroep instelde en tevens vroeg om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen benadrukt dat voor het treffen van een voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een spoedeisend belang vereist is. Dit betekent dat er sprake moet zijn van een acute financiële noodsituatie. Verzoeker stelde dat hij door de afwijzing van de WW-uitkering genoodzaakt zou zijn om een bijstandsuitkering aan te vragen, wat hij als mensonwaardig beschouwde. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een spoedeisend belang. Hij had nog een aanzienlijk bedrag aan spaargeld en had geen aanvraag voor bijstandsuitkering gedaan.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen acute financiële noodsituatie was en dat verzoeker de beroepsprocedure moest afwachten. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7700

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 januari 2023 in de zaak tussen

mr. [verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans).

Procesverloop

In het besluit van 16 augustus 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om verzoeker een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) te verstrekken.
Bij besluit van 19 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoeker beroep ingesteld (SGR 22/7690). Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 2 december 2022 heeft de voorzieningenrechter verzoeker verzocht het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening nader te onderbouwen.
Verzoeker heeft daarop bij mail van 12 december 2022 gereageerd.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1.1
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2.1
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken en overweegt daartoe het volgende.
2.2
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Gelet op de strikte rechtspraak ten aanzien van het spoedeisend belang betekent dit dat sprake moet zijn van een acute financiële noodsituatie, zoals een dreigend verlies van de woning of afsluiting van nutsvoorzieningen.
3. In zijn verzoekschrift van 27 november 2022 heeft verzoeker aangevoerd dat hij door de weigering van een WW-uitkering binnenkort genoodzaakt is om voor zijn levensonderhoud een bijstandsuitkering aan te moeten vragen en dat hij dit mensonwaardig en vernederend vindt. Hij beroept zich uitdrukkelijk op de menselijke waardigheid gelet op artikel 8 van het EVRM om een gang naar de sociale dienst te voorkomen.
4. Bij brief van 2 december 2022 is aan verzoeker verzocht het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening nader te onderbouwen. In zijn mail van 12 december 2022 verwijst verzoeker voor de onderbouwing van dat spoedeisend belang naar punt 4 van de aanvulling van de gronden van beroep. Samengevat geeft punt 4 van die aanvulling weer waarom er volgens verzoeker een voorlopige voorziening moet worden gegeven.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker er niet in geslaagd is aannemelijk te maken dat sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de door haar verzochte voorlopige voorziening. In dit verband laat de voorzieningenrechter in het bijzonder wegen dat van de zijde van verzoeker geen stukken in het geding zijn gebracht die er op wijzen dat sprake is van een financiële noodsituatie. Uit punt 4 van het beroepschrift volgt dat verzoeker op 12 december 2022 (het moment waarop de aanvulling van de gronden zijn opgesteld) nog een bedrag van ruim € 6500 aan spaargeld heeft. Ook als dat niet zo zou zijn, kan er niet voorbij worden gegaan aan het feit dat verzoeker na de weigering van een WW-uitkering geen aanvraag om een bijstandsuitkering wil doen. Een bijstandsuitkering is een algemene inkomensvoorziening voor personen die niet op andere wijze in de algemene kosten van het bestaan kunnen voorzien. De beweegredenen van verzoeker om dat niet te doen en in plaats daarvan de nu de voorliggende voorlopige voorziening aan te vragen, komt voor zijn risico en maakt zijn verzoek niet spoedeisend.
6. Nu daarnaast niet is gebleken van andere omstandigheden die maken dat er sprake is van een acute financiële noodsituatie, zoals bijvoorbeeld een huisuitzetting, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter thans nog geen sprake van een voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Dit betekent dat verzoeker de beroepsprocedure zal moeten afwachten.
7. De voorzieningenrechter is voorshands niet gebleken dat sprake is van een evident onrechtmatig besluit, zodat hierin ook geen grond gelegen is om, ondanks het ontbreken van spoedeisend belang, een voorziening te treffen.
8. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is kennelijk ongegrond en zal worden afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2023.
Griffier is verhinderd om te tekenen voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.