4.2.Het feit dat een bedrag voor bekostiging van huur op het programma onderwijshuisvesting van de gemeente wordt opgenomen, betekent niet dat een schoolbestuur recht op dat bedrag heeft. Die toetsing vindt pas plaats als de declaratie wordt ingediend. Eiseres kan daarom op basis van het onderwijshuisvestingsprogramma bij de verlening van de subsidie, geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel doen.
5. Uit het verslag van 7 maart 2019 van de werkgroep Huisvesting en Spreiding (HES) en het verslag van de hoorzitting in bezwaar blijkt dat verweerder ten aanzien van de korting op de huurvergoeding, vanwege de voornoemde wetswijziging heeft besloten een zogenoemde ‘zachte landing’ voor scholen toe te passen. Dit houdt in dat verweerder de korting pas vanaf 1 januari 2019 zal gaan toepassen zodat de scholen ruimte voor het afbouwen van de huurvergoeding wordt gegeven. Dit geldt volgens verweerder voor scholen met bestaande huurovereenkomsten van voor 1 januari 2015.
6. Uit het verslag van de hoorzitting in bezwaar blijkt echter dat verweerder deze gedragslijn niet consistent heeft toegepast, want daaruit volgt dat verweerder deze vergoeding ten onrechte nog aan schoolbesturen is blijven verstrekken en dat dat de reden is voor het afbouwen tot 1 januari 2019. Daarbij is aangegeven dat hierbij is gepoogd alle schoolbesturen in vergelijkbare situatie gelijk te behandelen.
7. Nu eiseres ook een huurovereenkomst van voor 1 januari 2015 heeft, heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom de ‘zachte landing’ tot 1 januari 2019 niet ten aanzien van eiseres is toegepast. Het enkele argument dat eiseres een huurovereenkomst voor een jaar had, is hiertoe onvoldoende, te meer nu eiseres gemotiveerd heeft gesteld dat de huurovereenkomst per 1 januari 2015 is doorgezet en zij niet in de positie is geweest de huurovereenkomst te wijzigen.
8. Verweerder is verder niet gemotiveerd ingegaan op het betoog van eiseres dat ten aanzien van haar een te hoge korting is toegepast omdat de gemeente per vloeroppervlakte vergoedt en het Rijk per aantal leerlingen. Uit het besprokene op zitting blijkt dat verweerder van de onjuiste veronderstelling is uitgegaan dat de hoogte van de korting voor eiseres geen discussiepunt in bezwaar meer was. Het bestreden besluit ontbeert ook op dit punt een deugdelijke motivering.
9. De beroepen zijn gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb en artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat de benodigde informatie daarvoor ontbreekt en niet alle gevolgen kunnen worden overzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. Omdat de beroepen gegrond zijn moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden, te weten € 365,-.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten.
De rechtbank merkt de zaken aan als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zodat 1 punt voor het indienen van de beroepschriften in twee samenhangende zaken en 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1,5 (zwaar gewicht), wordt toegekend. Ten aanzien van de wegingsfactor overweegt de rechtbank dat in dit geval sprake is van een zaak waarbij grote belangen spelen en de aard van de zaak complex is.
Toegekend wordt (2 x € 837 x 1,5 =) € 2.511,-.
12. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 25 november 2021;
- bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van
deze uitspraak voor wat betreft de bekostiging van de huur van lokalen aan de
Schalk Burgerstraat 493 in Den Haag;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 2.511,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.J.P. Bosman, voorzitter en mr. M.D. Gunster en
mr. F. Arichi, leden in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.