In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, die in Duitsland woont, tegen een besluit van het Centraal Administratiekantoor (CAK). Het CAK had in een besluit van 29 januari 2018 de definitieve jaarafrekening 2012 van eiser herzien, waarbij eiser nog een bedrag van € 625,76 aan buitenlandbijdrage moest voldoen. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen dit primaire besluit, wat door het CAK op 25 april 2018 gegrond werd verklaard, waarna het primaire besluit werd herroepen en een lager bedrag van € 469,73 werd vastgesteld.
Eiser heeft echter opnieuw bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit op 23 maart 2021, nadat de rechtbank in een eerdere uitspraak op 4 februari 2021 het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 25 april 2018 niet-ontvankelijk had verklaard wegens termijnoverschrijding. Het CAK verklaarde het nieuwe bezwaar niet-ontvankelijk, waarop eiser beroep instelde. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk ongegrond was, omdat het bezwaar tegen een al ingetrokken besluit was ingediend. De rechtbank benadrukte dat het systeem van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet toestaat om tweemaal bezwaar te maken tegen hetzelfde besluit.
De rechtbank concludeerde dat eiser, indien hij het niet eens was met het besluit van 25 april 2018, enkel het CAK om herziening kon verzoeken op basis van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Aangezien het CAK het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard, werd het beroep ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.