ECLI:NL:RBDHA:2023:4294

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
NL22.11252
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende economische en sociale binding met Irak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres, een Iraakse vrouw geboren in 1947, had een aanvraag ingediend voor een visum om haar zoon in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd op 3 januari 2022 afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 23 mei 2022 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 31 januari 2023 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiseres stelde dat zij wel degelijk economische en sociale binding met Irak had, onder andere omdat haar echtgenoot en een groot deel van haar familie daar wonen. Ze betoogde dat er geen reden was om aan te nemen dat zij niet tijdig zou terugkeren naar Irak, vooral omdat zij in het verleden niet bij haar zoon in Nederland is gaan wonen. Eiseres voerde ook aan dat de hoorplicht was geschonden, omdat zij niet in de gelegenheid was gesteld om haar standpunten volledig naar voren te brengen.

De rechtbank oordeelde echter dat de afwijzing van de visumaanvraag op goede gronden was gebaseerd. De rechtbank stelde vast dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikte en dat zij niet kon bewijzen dat zij na haar verblijf in Nederland tijdig zou terugkeren naar Irak. De rechtbank concludeerde dat de minister zich op het standpunt had kunnen stellen dat eiseres onvoldoende economische en sociale binding met Irak had aangetoond. Bovendien werd de hoorplicht niet geschonden, aangezien de rechtbank vond dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit konden leiden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.11252

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: T. Pourjalili).

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een visum kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 23 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2023 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1947 en heeft de Iraakse nationaliteit. Eiseres heeft een aanvraag ingediend tot afgifte van een visum voor kort verblijf voor een familiebezoek aan haar zoon [A] (referent). Verweerder heeft het visum geweigerd omdat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond [1] , niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken [2] en niet kan worden vastgesteld dat eiseres na haar verblijf in Nederland tijdig terug zal keren naar Irak [3] nu zij haar economische en sociale binding met Irak niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
Wat vindt eiseres in beroep?
2. Eiseres is het niet eens met het besluit. Zij heeft wel een sociale en economische binding met Irak aangetoond. Er is geen aanleiding om een vestigingsgevaar aan te nemen omdat een groot gedeelte van haar familie en haar echtgenoot in Irak wonen. Ook van belang is dat zij zich in het verleden niet bij haar zoon in Nederland heeft gevoegd. Verder is van belang dat haar echtgenoot haar financieel ondersteunt. Zij heeft volledige toegang tot deze inkomsten. Tot slot is de hoorplicht geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De rechtbank stelt voorop dat een weigeringsgrond van de Visumcode een zelfstandige en dwingende weigeringsgrond is die de afwijzing van het visum kort verblijf zelfstandig kan dragen.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het geval van eiseres drie afwijzingsgronden ten grondslag heeft gelegd aan de afwijzing. Zo is door verweerder onder meer tegengeworpen dat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond en dat zij niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres in beroep niet heeft aangevoerd waarom deze twee afwijzingsgronden geen stand kunnen houden. Deze twee afwijzingsgronden kunnen de afwijzing dus (ook los van elkaar) zelfstandig dragen. Gelet op het voorgaande, heeft verweerder de aanvraag op goede gronden afgewezen.
Tijdige terugkeer - economische en sociale binding
5. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoende economische binding heeft met Irak. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij over een regelmatig of substantieel inkomen beschikt. Eiseres heeft op het visumaanvraagformulier verklaard geen betaalde arbeid te verrichten. Door eiseres zijn geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat zij op andere wijze inkomsten ontvangt. Dat eiseres heeft verklaard dat zij volledige toegang heeft tot de inkomsten van haar man, kan niet tot een ander oordeel leiden, nu eiseres dit niet heeft onderbouwd.
6. Daarnaast overweegt de rechtbank met betrekking tot de sociale binding dat verweerder heeft mogen concluderen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoende sociale binding heeft met Irak. Zo heeft eiseres niet laten zien dat zij zorg voor directe familieleden in Irak heeft dan wel dat zij zware maatschappelijke verplichtingen heeft waardoor zij moet terugkeren. Ook is het van belang dat haar zoon uit Irak met eiseres naar Nederland wenst te reizen. De enkele omstandigheid dat de echtgenoot in Irak zal achterblijven, heeft verweerder niet tot een andere conclusie hoeven brengen. In tegenstelling tot wat eiseres ter zitting heeft betoogd, is in dit geval de sociale binding op zich zelf niet zodanig sterk dat een tijdige terugkeer gewaarborgd is te achten.
7. Gelet op het bovengenoemde heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat eiseres een zodanige sociale en economische binding heeft met Irak dat tijdige terugkeer redelijkerwijs gewaarborgd is te achten.
Hoorplicht
8. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de hoorplicht niet is geschonden. De rechtbank benadrukt dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftprocedure. Gelet hierop heeft de hoogste bestuursrechter overwogen dat een bestuursorgaan slechts van het horen mag afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [4] Gelet op wat eiseres daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, is aan deze maatstaf voldaan.
Wat is de conclusie?
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 32, eerste lid, onder a) ii van de Visumcode.
2.Zie artikel 32, eerste lid, onder a) iii van de Visumcode.
3.Zie artikel 32, eerste lid, onder b van de Visumcode.
4.Zie artikel 7:3, aanhef onder b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).