ECLI:NL:RBDHA:2023:4271
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens termijnoverschrijding en bekendmaking aan gemachtigde
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eiseressen beroep ingesteld tegen de intrekking van hun verblijfsvergunning door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De intrekking vond plaats in een besluit van 29 juli 2020, waarbij de verblijfsvergunningen van eiseressen zijn ingetrokken omdat de verblijfsvergunning van hun referent, de heer [A], was ingetrokken. Eiseressen hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar hun bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 31 maart 2021. Vervolgens hebben eiseressen op 30 november 2021 een beroepschrift ingediend, maar dit was ruimschoots buiten de termijn van vier weken na het bestreden besluit.
De rechtbank heeft op 22 februari 2023 de zaak behandeld, waarbij eiseres 1 en haar referent aanwezig waren, bijgestaan door hun gemachtigde. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Eiseressen stelden dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat het bestreden besluit niet op de juiste wijze aan hen was bekendgemaakt. Het besluit was alleen naar de gemachtigde van de referent gestuurd, terwijl eiseressen deze gemachtigde nooit hadden gemachtigd.
De rechtbank oordeelde echter dat de bekendmaking aan de gemachtigde van de referent voldoende was, omdat de gemachtigde ook de belangen van eiseressen behartigde. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens en is openbaar uitgesproken op 22 maart 2023. Eiseressen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.